Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:116

Zaaknummer

19-631/DH/RO-a

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Het verzet is gedeeltelijke ongegrond en gedeeltelijke gegrond. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 augustus 2020 in de zaak 19-631/DH/RO-a naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 29 januari 2020 op de klacht van:

 

1.    (…)

2.    (…)

beiden wonende te (…)

3.    (…) Holding B.V.

4.    (…) B.V.

beiden gevestigd te (…)

 

klagers

 

over:

 

mr. (…)

advocaat te (…)

 

verweerder

gemachtigde: mr. A.J. van de Watering

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 31 oktober 2018 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht, bestaande uit 14 onderdelen, ingediend over verweerder.

1.2    Op 6 september 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2019/58 cij/mb van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 29 januari 2020 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klachtonderdelen 2), 4), 5), 6), 8) voor zover dit klachtonderdeel ziet op de akte van verweerder van 26 augustus 2015, 9), 10), 11), 12) voor zover dit klachtonderdeel ziet op de periode voor 31 oktober 2015 en 14) met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a,  Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op 29 januari 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 5 februari 2020 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 7 februari 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de videozitting van de raad van 15 juni 2020. Daarbij waren klager sub 1 namens klagers en verweerder met zijn gemachtigde mr. A.J. van de Watering aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

 

2    VERZET

2.1    Het verzet richt zich uitsluitend tegen de beslissing van de voorzitter ten aanzien van de klachtonderdelen 5) en 9). De gronden van het verzet daartegen houden, zakelijk weergegeven, in dat klagers zich met het oordeel van de voorzitter ten aanzien van die onderdelen en de gronden waarop dat berust niet kunnen verenigen.

2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving in de beslissing van de voorzitter  komen klagers in verzet niet op.

 

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

 

4    BEOORDELING

4.1    Alvorens tot een beoordeling van het verzet over te gaan merkt de raad op dat het dictum van de voorzittersbeslissing een kennelijke verschrijving bevat. Ten aanzien van klachtonderdeel 9) volgt uit overweging 4.8 namelijk dat dit kennelijk ongegrond wordt bevonden. In het dictum wordt dit onderdeel echter ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De raad leest het dictum -met instemming van partijen- met inachtneming van deze correctie.

4.2    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.3    De raad is van oordeel dat de door klagers aangevoerde verzetgronden ten aanzien van klachtonderdeel 5) niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Dit klachtonderdeel heeft, blijkens de kop en de inhoud, betrekking op handelingen die verweerder in het kader van een conclusie van antwoord van 15 januari 2014 heeft verricht in een procedure waarin (tussen)vonnis is gewezen op 9 september 2015 en derhalve op handelingen die hebben plaatsgevonden meer dan drie jaar voor indiening van de klacht (die is gedaan op 31 oktober 2018).

4.4    Volgens klagers zou de voorzitter ten onrechte dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk hebben verklaard, omdat verweerder na 31 oktober 2015 een eerder gemaakte fout niet heeft hersteld. Deze fout zou volgens klagers bestaan uit, kort gezegd, het niet vragen om het inkorten van de termijn in non-concurrentiebedingen. Uit de conclusie van antwoord van 15 januari 2014 blijkt echter dat verweerder aan de hand van argumenten heeft betoogd dat de bedingen vanwege de daarin vermelde te lange termijnen nietig zouden moeten worden verklaard. Verder blijkt dat de rechtbank in haar (tussen)vonnis van 9 september 2015 op dit verweer is ingedaan. Indien klagers zouden willen klagen over mogelijk verzuim ten aanzien van dit gevoerde verweer, zou dit moeten worden gedaan binnen drie jaar. Dat verweerder de door klagers gestelde fout op een later moment niet heeft hersteld, wat daarvan ook zij, maakt niet dat klagers alsnog in dit klachtonderdeel kunnen worden ontvangen. De voorzitter heeft dit klachtonderdeel dus terecht op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk geacht.

4.5    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter voor wat klachtonderdeel 5) betreft ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom in zoverre ongegrond verklaren.

4.6    Het verzet tegen klachtonderdeel 9) treft wel doel. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is namelijk gebleken dat verweerder wel degelijk bemoeienis heeft gehad met de verrekeningskwestie waarop dit klachtonderdeel ziet. In zoverre is de beslissing van de voorzitter dus niet juist. Het verzet is in zoverre dus gegrond.

4.7    Naar het oordeel van de raad is evenwel niet komen vast te staan dat het advies over de verrekening als zodanig onjuist was. Verweerder betwist gemotiveerd het aan hem gemaakte verwijt en naar het oordeel van de raad blijkt de gegrondheid van dat verwijt ook niet uit de stellingen van klagers en de zich in het dossier bevindende stukken. Dit klachtonderdeel acht de raad derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel 5) ongegrond;

- verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel 9) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel 9) ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P. Rijpstra en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2020.