Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:109

Zaaknummer

20-384/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond, want onvoldoende onderbouwd met feiten en omstandigheden.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 juli 2020 in de zaak 20-384/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

gemachtigde: mr. A

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 1 mei 2020 met kenmerk K001 2020 ar/jh, door de raad ontvangen op 7 mei 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10 (procedureel).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is (of was) verwikkeld in een geschil omtrent letselschade, ontstaan in augustus 2017 (hierna: letsel I) Op 21 februari 2019 is een deelgeschilverzoek, ingediend door mr. K., door de rechtbank afgewezen, vanwege (onder meer) een bewijsprobleem.

1.2    Klager heeft zich vervolgens in maart 2019 tot het kantoor van verweerster gewend voor bijstand in deze zaak. De zaak werd in behandeling genomen door mr. B. Na het vertrek van mr. B is de zaak vanaf juni 2019 in behandeling genomen door verweerster.

1.3    Op 4 juni 2019 heeft klager aan verweerster gemeld dat hij in januari respectievelijk september 2018 betrokken is geweest bij twee verkeersongevallen, waardoor hij evenzeer letsel had bekomen (hierna: letsel II).

1.4    Op 15 juli 2019 heeft klager per e-mail een verslag van zijn ergotherapeut aan verweerster verstrekt. Verweerster heeft op 16 juli 2019 gereageerd en te kennen gegeven dat in letsel II alleen nog recente medische informatie van de huisarts ontbreekt.

1.5    Bij e-mail van 9 september 2019 aan klager heeft verweerster in letsel II het advies van haar medisch adviseur gezonden en – kort gezegd – te kennen gegeven dat aanvullende medische informatie nodig is.

1.6    In een e-mail van 12 september 2019 aan klager over letsel II heeft verweerster nogmaals geschreven dat veel medische informatie ontbreekt en dat zij verschillende artsen om informatie heeft gevraagd. 

1.7    Klager heeft op 16 september 2019 in een e-mail aan verweerster gevraagd naar de stand van zaken en een verslag van alle acties van verweerster in klagers zaak. Ook heeft hij gevraagd om een bespreking met verweerster, omdat zijn situatie verslechterd was.

1.8    Op 17 september 2019 heeft verweerster gereageerd en geschreven dat zij overleg heeft gehad met de verzekeraar en dat is gesproken over een huisbezoek door de schaderegelaar. Verweerster schrijft dat naar aanleiding van het gesprek met de verzekeraar is gebleken dat meer medische informatie nodig is ter onderbouwing. Verder schrijft zij dat zij bij de wederpartij een verzoek om een voorschot heeft ingediend en dat zij een telefonische afspraak met de wederpartij heeft gehad.

1.9    Op 18 september 2019 heeft klager per e-mail aan verweerster laten weten dat hij zich niet kan vinden in de strategie en dat hij bezwaren heeft tegen de manier waarop verweerster de zaken behandelt. In de e-mail geeft klager aan dat inmiddels een gesprek is gepland met mr. A, de patroon van verweerster.

1.10    Op 27 september 2019 heeft verweerster in een e-mail aan klager geschreven dat zij zich in letsel I heeft gebogen over het vaststellen van de hoogte van de schade, maar dat zij nog in afwachting is van het proces-verbaal van de zitting.

1.11    Uit de e-mail van verweerster van 10 oktober 2019 aan klager betreffende letsel II blijkt dat klager een brief van de fysiotherapeut heeft verstrekt aan verweerster. Verweerster schrijft dat zij de zaak nogmaals zal voorleggen aan haar medisch adviseur. Ook geeft zij in haar e-mail uitleg over waarom de verzekeraar nog geen voorschot heeft willen betalen en geeft zij aan dat het de bedoeling is een dergelijk voorschot zo spoedig mogelijk te regelen.

1.12    Op 27 november 2019 heeft klager per e-mail aan verweerster gevraagd naar de stand van zaken in letsel I.

1.13    Verweerster heeft diezelfde dag per e-mail het volgende geschreven:

“Ik ga ervan uit dat uw nieuwe advocaat ook de behandeling van deze zaak van mij zal overnemen. U heeft immers uitdrukkelijk aangegeven dat u geen vertrouwen in mij heeft.”

1.14    Bij e-mail van 11 december 2019 aan klager heeft mr. A. geschreven de behandeling van letsel I te hebben overgenomen van verweerster. Op 17 december 2019 heeft mr. A in een e-mail aan klager geadviseerd de zaak niet door te zetten. Klager kon zich niet vinden in dat advies.

1.15    Letsel II is overgedragen aan een ander advocatenkantoor.

1.16    Op 2 januari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft de behandeling van klagers zaken vertraagd en alles dubbel gedaan.

b)    Verweerster heeft klagers zaken op onjuiste en onkundige wijze aangepakt en er een puinhoop van gemaakt. 

c)    Verweerster was onvoldoende kundig om klagers zaak te behandelen.

2.2    Klager heeft verzocht om teruggave van het gedeclareerde geldbedrag.

2.3    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelen advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

Klachtonderdeel a

4.2    De voorzitter overweegt dat verweerster vanaf juni 2019 de belangen van klager in beide letselschadezaken heeft behartigd.

4.3    In letselschadezaak I was sprake van een bewijsprobleem (zie 1.1). Vaststaat dat dit bewijsprobleem herhaaldelijk met klager is besproken. Uit het vonnis van de rechtbank blijkt dat er meer op tafel moest komen over de toedracht van het ongeval om de juistheid van het standpunt van klager omtrent de aansprakelijkheid aannemelijk te maken. In die zin kan er dus geen sprake zijn geweest van een volledig dossier, zoals klager stelt. Op 27 september 2019 heeft verweerster aan klager laten weten dat zij nog in afwachting was van een proces-verbaal. Op 7 oktober 2019 is het proces-verbaal ontvangen. Verweerster heeft vervolgens aan klager te kennen gegeven dat zij het een en ander zou bekijken en dan bij klager zou terugkomen. Verweerster is zodoende haar belofte om na ontvangst van het proces-verbaal bij klager terug te komen, nagekomen. Klager heeft zich evenwel over verweerster beklaagd bij het advocatenkantoor en zijn zaak is vervolgens overgenomen door mr. A. Daarna was er voor verweerster geen rol meer weggelegd.

4.4    In letselschadezaak II stelt klager evenzeer dat door hem een volledig dossier is aangeleverd. Verweerster heeft dit uitdrukkelijk betwist. De voorzitter overweegt dat niet aannemelijk is dat verweerster bij de overname in juni 2019 over een volledig dossier beschikte, nu uit de overgelegde stukken blijkt dat zij tussen juni 2019 en september 2019 diverse stukken heeft moeten opvragen.

4.5    In letselschadezaak II is door verweerster afgesproken dat zij contact zou opnemen met de schadeverzekeraar. Uit correspondentie tussen verweerster en klager volgt dat aanvullende medische informatie nodig was. Verweerster heeft artsen benaderd en om informatie verzocht. Ook heeft zij een medisch adviseur ingeschakeld. Op 9 september 2020 heeft verweerster klager op de hoogte gesteld van de bevindingen van de medisch adviseur. Uit deze e-mail blijkt dat weer aanvullende medische informatie noodzakelijk was. Verweerster heeft vervolgens op 17 september 2019 de stand van zaken uiteengezet. Op 10 oktober 2019 heeft verweerster aan klager bericht dat de medische informatie compleet was. Op het moment dat de zaak gereed was om de schadeverzekeraar op basis van de verkregen informatie te benaderen, is de zaak overgedragen aan een ander kantoor, vanwege de klachten van klager over verweerster.

4.6    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerster klagers zaken heeft vertraagd. Verweerster heeft vanaf de overname van de zaak geprobeerd het benodigde bewijs respectievelijk de benodigde gegevens te verzamelen. Zij heeft daarover steeds duidelijk gecommuniceerd met klager en uiteengezet welke gegevens nog noodzakelijk waren. Dat verweerster de behandeling van klagers zaken heeft vertraagd is niet gebleken.

4.7    Het is de voorzitter ook niet gebleken dat verweerster werkzaamheden dubbel heeft verricht. Uit de overgelegde urenstaten blijkt niet dat verweerster “alles dubbel deed” en/of dat zij tweemaal een medisch dossier heeft opgevraagd. Klachtonderdeel a is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.8    De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster klagers zaken op onjuiste of onkundige wijze heeft aangepakt. Ook is niet gebleken dat zij er een puinhoop van heeft gemaakt, zoals door klager gesteld. Zoals hiervoor reeds overwogen heeft verweerster in beide zaken bewijs verzameld, althans geprobeerd bewijs te verzamelen, en daarover steeds duidelijk met klager gecommuniceerd. Aan verweerster kan op dit punt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ook klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c

4.9    De voorzitter overweegt dat het aan klager is om de feiten waarop de klacht wordt gebaseerd voldoende aannemelijk te maken en ten minste aanknopingspunten aan te dragen voor de juistheid van stellingen. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd met feiten en omstandigheden. Dat verweerster advocaat-stagiair was en niet gespecialiseerd in letselschade, maakt niet zij onvoldoende kundig was om klagers zaken te behandelen. Ook klachtonderdeel c is daarom kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

4.11    Van teruggave van enig geldbedrag aan klager – voor zover daar in het tuchtrechter überhaupt een mogelijkheid toe is – kan, gelet op het voorgaande, geen sprake zijn.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020.