Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:127

Zaaknummer

20-282/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door plotseling de hoedanigheid van advocaat van zijn eigen onderneming aan te nemen, zonder dat klaagster op de hoogte was van de complicaties die er waren in de schadeafwikkeling. De manier waarop hij verweerder contact heeft opgenomen is tuchtrechtelijk laakbaar; hij had niet direct een persoonlijke sommatie en aankondiging van rechtsmaatregelen moeten sturen. Hoewel een berisping passend zou zijn, ziet de raad in de door verweerder gemaakte excuses aanleiding slechts een waarschuwing op te leggen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 augustus 2020 in de zaak 20-282/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 6 september 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 8 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/20 (edg/gh) van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de (video)zitting van de raad van 13 juli 2020. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Op 25 juni 2019 is klaagsters fiets tegen een auto gevallen, waardoor schade is ontstaan aan deze auto. De auto was van D BV. Klaagster heeft de schade diezelfde dag gemeld bij haar verzekeringsmaatschappij.

2.3    Klaagster heeft op 25 juni 2019 telefonisch contact gehad met verweerder. Vervolgens hebben klaagster en verweerder via WhatsApp gegevens uitgewisseld. Verweerder heeft – voor zover relevant – aan klaagster zijn naam en (privé) e-mailadres doorgegeven, alsmede dat de auto toebehoort aan D BV.

2.4    Op 5 september 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster het volgende geschreven:

“Als advocaat van [D BV] bericht ik u het volgende. Spijtig genoeg wenst uw schadeverzekering niet op ordentelijke wijze mee te werken aan een afwikkeling van door u veroorzaakte schade aan de bedrijfsauto van cliënte, waarvan de schade door de Opel-dealer is begroot op € 500,-- (exclusief BTW). Uw schadeverzekering weigert voorts de kosten te betalen van een door haar zelf gewenst deskundigenrapport en de kosten die zijn verbonden aan mijn inmenging, doordat cliënte mij heeft moeten inschakelen als gevolg van de non-coöperatieve handelswijze van uw schadeverzekering. (…) Cliënte vordert thans van u een schadebedrag van € 500,-- alsmede een bedrag van € 437,25 aan buitengerechtelijke kosten. (…) Op basis van het vorenstaande sommeer ik u namens cliënte het verschuldigde ad € 937,25 binnen uiterlijk 8 dagen na heden te hebben bijgeschreven op [rekeningnummer], bij gebreke waarvan mijn cliënte mij opdracht heeft gegeven om u, zonder nadere aankondiging, in rechte te betrekken.”

2.5    Op 6 september 2019 om 13:12 uur heeft klaagster per e-mail gereageerd en het volgende geschreven:

“De laatste keer dat wij telefonisch contact hebben gehad dateert van 25-06-2019 waarbij ik mijn verzekeringsgegevens met u heb uitgewisseld. Middels uw schrijven van vandaag kom ik er voor het eerst achter dat u problemen ondervindt met deze verzekeraar. […] Ook verbaasd ben ik over het feit dat u zich presenteert als de advocaat van de eigenaresse van de betreffende auto. Tijdens ons Whatsapp gesprek van 25-06-2019 heb ik van u vernomen dat u tevens de echtgenoot van mevrouw bent. Dit komt dan ook enigszins merkwaardig op mij over. Zoals eerder gezegd ben ik bereid om uit te zoeken waarom de verzekeraar niet uitkeert, echter hiervoor moet u mij wel een redelijke termijn toestaan en had u mij (wellicht eerder) kunnen verwittigen, immers u had al mijn gegevens. Daarom is het dan ook direct in rekening brengen van uw eigen uurtarief niet redelijk noch billijk.”

2.6    Op 6 september 2019 om 13:49 uur heeft klaagster in een volgende e-mail aan verweerder  het volgende geschreven:

“Inmiddels heb ik contact gehad met [verzekeraar] en heb ik begrepen dat zij met u in contact zijn over de afhandeling van de schade. U kunt mij buiten de verdere correspondentie houden, en contact opnemen met [verzekeraar] indien er verdere vragen zijn.”

2.7    Op 6 september 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.8    Op 17 september 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster het volgende geschreven:

“De conclusie is dat het niet lukt om met de door u ingeschakelde verzekeraar tot een regeling te geraken, terwijl u als gevolg van uw onrechtmatig handelen wel gehouden bent om de daardoor ontstane schade te betalen, dit met inbegrip van (oplopende) buitengerechtelijke kosten. (…) Hoe het ook mag zijn, cliënte stelt u hierbij in de gelegenheid, en wel voor een laatste keer, om ervoor zorg te dragen dat er uiterlijk binnen een week na heden een correcte regeling tussen partijen tot stand is gekomen, bij gebreke waarvan cliënte mij opdracht heeft gegeven om een gerechtelijke procedure tegen u aanhangig te maken”.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft rechtstreeks contact opgenomen met klaagster, terwijl hij contact had moeten opnemen met klaagsters verzekeringsmaatschappij.

b)    Verweerder heeft oneigenlijke druk uitgeoefend op klaagster: hij sommeerde haar direct de schade- en advocaatkosten te vergoeden, zonder klaagster de kans te geven enkel de schadekosten te voldoen.

c)    Verweerder heeft zich voorgedaan als advocaat, terwijl hij eerder contact met klaagster opnam als privépersoon, namelijk als de echtgenoot van de vrouw die schade had.

3.2    Klaagster stelt dat verweerder op 25 juni 2019 telefonisch contact met haar opnam en aangaf dat hij de echtgenoot was van de bestuurster van de auto.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft aangegeven dat de bestuurster niet zijn echtgenote is. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in zijn eerste contacten met klaagster heeft opgetreden als directeur van D BV en niet als advocaat. Pas vanaf 5 september 2019 heeft verweerder uitdrukkelijk als advocaat gehandeld. Verweerder stelt dat hij over zijn hoedanigheid bij klaagster geen enkele verwarring heeft laten bestaan.

4.2    Verweerder meent dat het hem vrijstond om klaagster als advocaat van D BV te benaderen. Het enkele feit dat een verzekeringsmaatschappij zich heeft gemengd doet daar niets aan af. Klaagster is op grond van de wet gehouden om de schade te vergoeden en de kosten  ter vaststelling van de aansprakelijkheid. Niet valt in te zien waarom verweerders cliënte niet het recht zou hebben om dergelijke kosten via de advocaat bij klaagster op te eisen.

4.3    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht richt zich tegen verweerder vanaf het moment dat hij klaagster benaderde in zijn hoedanigheid als advocaat van D BV. De klacht richt zich daarom tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij het behartigen van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen a en b

5.2    Nu deze klachtonderdelen betrekking hebben op het bericht van verweerder van 5 september 2019, zal de raad deze onderdelen gezamenlijk behandelen.

5.3    De raad overweegt dat het de keuze van verweerder is geweest om zich op 5 september 2019 als advocaat van D BV te presenteren. Weliswaar stelt verweerder dat D BV hem benaderde om als advocaat op te treden in deze zaak, maar verweerder is zelf mededirecteur van deze onderneming en heeft zodoende (ook) ten minste enige zeggenschap gehad over de wijze waarop hij zich jegens klaagster presenteerde. De raad is van oordeel dat er op 5 september 2019 geen enkele noodzaak was voor verweerder om zich als advocaat van D BV met een dergelijk bericht tot klaagster te wenden, anders dan dat klaagster zich hierdoor in enige mate geïntimideerd zou voelen. Verweerder heeft dit effect voorzien, dan wel had hij dit moeten voorzien toen hij klaagster onverhoeds als advocaat benaderde.

5.4    Voor zover het al nodig was dat verweerder klaagster persoonlijk benaderde in plaats van het geschil met haar verzekeraar af te wikkelen, was het onnodig dat verweerder klaagster direct sommeerde tot betaling over te gaan en daarbij ook nog de betaling van buitengerechtelijke kosten van haar vorderde. Klaagster had zich van meet af aan welwillend opgesteld door de schade direct te melden bij haar verzekeraar en ook direct in contact te treden met verweerder. Klaagster wist niet beter dan dat de schade werd afgehandeld door haar verzekeraar, aangezien zij niet eerder vernomen had dat de schadeafwikkeling niet vlot verliep.

5.5    De raad is van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door plotseling de hoedanigheid van advocaat van zijn eigen onderneming aan te nemen, zonder dat klaagster op de hoogte was van de complicaties die er waren met de schadeafwikkeling door haar verzekeraar. Hoewel het verweerder in principe vrij stond om rechtstreeks contact op te nemen met klaagster in plaats van met haar verzekeraar, is de manier waarop hij dat gedaan heeft tuchtrechtelijk laakbaar. Verweerder had klaagster eerst op de hoogte moeten stellen van de moeizame schadeafwikkeling met de verzekeraar en haar de kans moeten geven dit aan te kaarten bij de verzekeraar, in plaats van direct een persoonlijke sommatie te sturen en rechtsmaatregelen aan te kondigen met het vorderen van buitengerechtelijke kosten.

5.6    De raad zal klachtonderdeel a daarom ongegrond en klachtonderdeel b gegrond verklaren.

Klachtonderdeel c

5.7    Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij zich heeft voorgedaan als echtgenoot van de vrouw die schade had, hij zou haar werkgever zijn. Daarmee is niet vast komen te staan dat hij de echtgenoot is van de vrouw die schade had.

5.8    Verweerder heeft aanvankelijk als privépersoon contact gehad met klaagster. Vanaf 5 september 2019 heeft hij zich duidelijk als advocaat van D BV tot klaagster gewend en daarover geen verwarring laten bestaan.

5.9    De raad acht dit klachtonderdeel daarom ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Het gedrag van verweerder heeft niet voldaan aan de professionele standaard, dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Gelet op de ernst van de gedragingen en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder zou de maatregel van berisping passend zijn. De raad houdt echter rekening met het feit dat verweerder zowel schriftelijk (na het dekenadvies) als ter zitting zijn verontschuldigingen heeft aangeboden aan klaagster. Hoewel dit berouw pas geruime tijd na de zonde is gekomen, ziet de raad daarin toch aanleiding slechts een waarschuwing op te leggen.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen a en c ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M. Laning en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2020.