Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:125

Zaaknummer

19-810/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht over klachtenfunctionaris. Klagers klacht is niet behandeld conform de kantoorklachtenregeling, maar dit kan niet aan verweerder verweten worden. Verweerder heeft in het vervolg zijn verantwoordelijkheid als klachtfunctionaris miskend en fouten gemaakt in de behandeling van klagers klacht. De raad legt geen maatregel op, omdat verweerder zijn verontschuldigingen heeft aangeboden, klager geen belangrijk nadeel heeft ondervonden van het handelen van verweerder en gelet op het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder.

Inhoudsindicatie

Klagers klacht tegen het advocatenkantoor wordt ongegrond verklaard, omdat het gedrag waarover geklaagd wordt niet aan het kantoor kan worden toegerekend.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 augustus 2020 in de zaak 19-810/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder 1

en

advocatenkantoor […]

verweerder 2

gemachtigde: [verweerder 1]

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 25 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2    Op 27 november 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K085 2019 ar/rv van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de (video)zitting van de raad van 13 juli 2020, tegelijk met de samenhangende klacht van klager tegen [mr. N] (zaak 19-870/DH/DH). Bij de zitting waren klager, verweerder 1 en [mr. N] aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 9 (procedureel).

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is sinds begin 2018 bezig een omgangsregeling te verkrijgen met zijn kleinzoon. Klager heeft zich in juli 2018 tot mr. N gewend voor bijstand. Mr. N is als advocaat verbonden aan het kantoor van verweerder 2.

2.3    Bij (aangetekende) brief van 9 maart 2019 heeft klager een klacht over het handelen van mr. N ingediend bij (de directie van) verweerder 2.

2.4    Op 15 maart 2019 heeft mr. N in een e-mail aan klager de ontvangst van zijn klachtbrief bevestigd en laten weten dat deze aan de klachtfunctionaris zal worden voorgelegd.

2.5    Klager heeft op 22 maart 2019 een rappel gestuurd, omdat hij nog niets over zijn klacht had vernomen.

2.6    Verweerder 1 heeft, in zijn hoedanigheid van klachtfunctionaris van verweerder 2, op 22 maart 2019 de ontvangst van klagers klacht over mr. N bevestigd en geschreven dat hij er “begin volgende week” inhoudelijk op terug zou komen.

2.7    Klager heeft op 25 april 2019 – nadat hij na vier weken nog geen inhoudelijke reactie had ontvangen – een klacht ingediend bij de deken.

2.8    Bij brief van 10 mei 2019 aan de deken heeft verweerder 1 erkend dat hij geen nadere reactie aan klager heeft gestuurd en daarvoor zijn verontschuldigingen aangeboden.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht met betrekking tot verweerder 1 houdt, zakelijk weergegeven, in dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder 1 het volgende.

1)    Verweerder 1 heeft de kantoorklachtenregeling niet correct toegepast.

2)    Verweerder 1 heeft niet zelf de ontvangst van klagers klacht bevestigd, maar de beklaagde advocaat heeft dat gedaan.

3)    Verweerder 1 heeft pas na twee weken en na een rappel van klager een ontvangstbevestiging gestuurd.

4)    Verweerder 1 heeft, ondanks zijn toezegging van 22 maart 2019 om er “begin volgende week” inhoudelijk op terug te komen, niets van zich laten horen.

5)    Verweerder 1 heeft zich, zonder enige communicatie met klager, verenigd met het standpunt van de beklaagde advocaat.

3.2    De klacht met betrekking tot verweerder 2 houdt, zakelijk weergegeven, in dat deze  tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder 2 dat deze geen procedure kent voor de behandeling van klachten, dat klagers klacht tegen mr. N niet netjes, zakelijk, vertrouwelijk en objectief behandeld is en dat dat ook nooit de intentie is geweest.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder 1 heeft aangegeven dat de klacht, conform de klachtenprocedure, had moeten worden doorgeleid naar hem als klachtenfunctionaris. Dat is niet gebeurd en de klachtprocedure heeft zodoende niet goed gefunctioneerd. De klacht is door het secretariaat niet als zodanig herkend en daarom als inkomende post bij mr. N terecht gekomen. Zij heeft gemeend – in overleg met een kantoorgenoot – aan de klacht tegemoet te kunnen komen. Verweerder 1 ging ervan uit dat het om een verschil van inzicht ging tussen klager en mr. N en dat het zich zou oplossen langs de weg die mr. N voorstelde. Verweerder 1 erkent dat het correct zou zijn geweest als hij het een en ander rechtstreeks aan klager zou hebben meegedeeld.

4.2    Verweerder 1 heeft verder aangegeven dat hij de klacht van klager wel kan plaatsen. Verweerder 1 heeft de ontvangst van klagers klacht over mr. N bevestigd en hem een nadere reactie in het vooruitzicht gesteld. Verweerder 1 heeft daaraan geen (voor klager kenbaar) gevolg gegeven.

4.3    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

5    BEOORDELING

Ten aanzien van verweerder 2

5.1    De raad overweegt allereerst dat klagers klacht (zoals weergegeven onder 3.2) is gericht tegen verweerder 2, het advocatenkantoor waaraan verweerder 1 en mr. N verbonden zijn. Voorop staat dat het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Anders dan door klager gesteld, kent verweerder 2 wel een kantoorklachtenregeling. Deze regeling is door verweerder 1, de verantwoordelijke functionaris, niet goed nageleefd. Aan verweerder 2 kan op dit punt geen verwijt gemaakt worden, nu het gedrag waarover geklaagd wordt niet verweerder 2 kan worden aangerekend. De klacht ten aanzien van verweerder 2 wordt daarom ongegrond verklaard.

Ten aanzien van verweerder 1; klachtonderdelen 1 t/m 5

5.2    Nu deze klachtonderdelen betrekking hebben op de behandeling van klagers klacht door verweerder 1, zal de raad deze onderdelen gezamenlijk behandelen.

5.3    De klacht ziet op gedragingen van verweerder 1 in zijn hoedanigheid van klachtfunctionaris van zijn kantoor. De raad stelt voorop dat in vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is bepaald dat het tuchtrecht zoals geregeld in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet ook van toepassing is als een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid. Dit betekent dat een advocaat zich bij de vervulling van zijn taak van klachtfunctionaris dient te gedragen op een wijze die een behoorlijk advocaat betaamt en die het vertrouwen in de advocatuur niet schaadt. De raad zal het optreden van verweerder 1 aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.4    Vast staat dat klagers klacht over mr. N niet is behandeld conform de kantoorklachtenregeling. De klacht had moeten worden doorgeleid naar verweerder 1 als klachtenfunctionaris en hij had de ontvangst van de klacht moeten bevestigen en klager verder op de hoogte moeten houden van de afhandeling van de klacht. De klacht werd echter – kennelijk buiten medeweten van verweerder 1 – aan mr. N doorgeleid. Mr. N heeft vervolgens met een kantoorgenoot overleg gevoerd over de klacht en de ontvangst van de klacht aan klager bevestigd. De raad is van oordeel dat het handelen van mr. N – het bevestigen van de ontvangst van de klacht – niet aan verweerder 1 verweten kan worden, nu dit kennelijk buiten hem om gegaan is. Klachtonderdeel 2 wordt daarom ongegrond verklaard.

5.5    Verweerder 1 stelt op 22 maart 2019 voor het eerst over de klacht van klager te hebben gehoord, toen hij een e-mail van klager ontving. Verweerder 1 heeft diezelfde dag een ontvangstbevestiging naar klager gestuurd. Hoewel klager zijn klacht al op 9 maart 2019 had ingediend, is het niet aan verweerder 1 te wijten dat hij deze niet eerder onder ogen heeft gekregen (zie randnummer 5.4). Verweerder 1 kon – gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden – niet eerder dan op 22 maart 2019 reageren op de klacht. Ook klachtonderdeel 3 wordt daarom ongegrond verklaard.

5.6    Verweerder 1 heeft klager op 22 maart 2019 een ontvangstbevestiging gestuurd en hem een inhoudelijke reactie in het vooruitzicht gesteld. Verweerder 1 heeft vervolgens informatie gevraagd aan mr. N. Verweerder 1 begreep van haar dat het om een verschil van inzicht ging over de haalbaarheid van een procedure en dat zij het zou oplossen. Verweerder 1 had evenwel in de klacht kunnen lezen dat het ging om een gebrek aan voortvarendheid van mr. N. Hij had dan ook niet alleen af moeten gaan op het verhaal van mr. N. Verweerder 1 heeft – onterecht – gemeend dat de klacht opgelost zou worden. Ook heeft verweerder 1 nagelaten klager te informeren over de (verdere) behandeling van de klacht. Verweerder 1 is zijn toezegging van 22 maart 2019 niet nagekomen en heeft zijn verantwoordelijkheid als klachtfunctionaris miskend.

5.7    Anders dan de deken is de raad van oordeel dat verweerder 1 niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerder 1 heeft zich zodanig gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocaat is geschaad. De raad verklaart klachtonderdelen 1, 4 en 5 daarom gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder 1 heeft zijn verantwoordelijkheid als klachtfunctionaris miskend en fouten gemaakt in de behandeling van klagers klacht. Verweerder 1 heeft dit erkend, zijn verontschuldigingen aangeboden en de kantoorklachtenregeling (nogmaals) nadrukkelijk op het kantoor onder de aandacht gebracht. Gelet op het feit dat klager geen belangrijk nadeel heeft ondervonden van het handelen van verweerder 1 en gelet op het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder 1 (die reeds 41 jaar advocaat is), is de raad van oordeel dat volstaan kan worden met de gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht en zal geen maatregel worden opgelegd.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder 1 op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder 1 door.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ten aanzien van verweerder 2 ongegrond;

- verklaart de klachtonderdelen 1, 4 en 5 ten aanzien van verweerder 1 gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 ten aanzien van verweerder 1 ongegrond;

-    bepaalt dat aan verweerder 1 geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder 1 tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M. Laning en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2020.