Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-05-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:130
Zaaknummer
19-747/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 augustus 2020 in de zaak 19-747/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 29 januari 2020 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 2 mei 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 8 oktober 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2019/68 edg/dh van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 29 januari 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 29 januari 2020 verzonden aan partijen.
1.4 Op 14 februari 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld via een videozitting van de raad op 8 juni 2020. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. De raad heeft verder kennis genomen van:
- de e-mail van 27 mei 2020 om 10.05 uur van klager;
- de e-mail van 27 mei 2020 om 10.12 uur van klager;
- de e-mail van 17 februari 2020 van klager;
- de e-mail van 26 februari 2020 van klager;
- de e-mail van 28 februari 2020 van klager.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
2.2 Klager is het niet eens met het oordeel van de voorzitter. De voorzitter is meegegaan in de leugens van verweerster. De voorzitter heeft miskend dat verweerster niets voor klager heeft gedaan en hem schade heeft toegebracht.
2.3 Volgens klager heeft de voorzitter niet geoordeeld over zijn klacht dat verweerster hem ten onrechte heeft beschuldigd van het uiten van het dreigement dat hij zijn kinderen zou vermoorden.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.3 Wat betreft de stelling van klager dat verweerster hem ten onrechte beschuldigd heeft van het uiten van het dreigement dat hij zijn kinderen zou vermoorden, overweegt de raad het volgende. Klager heeft dit onderdeel van de klacht naar voren gebracht, nadat de deken het klachtdossier naar de raad heeft gestuurd. De deken heeft naar dit onderdeel geen onderzoek gedaan, terwijl artikel 46c van de Advocatenwet is bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. Omdat naar dit klachtonderdeel geen onderzoek heeft plaatsgevonden, heeft de voorzitter het klachtonderdeel terecht buiten beschouwing gelaten.
4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en L.P.M. Eenens, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 augustus 2020.