Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:124

Zaaknummer

20-380/DH/DH

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond. Dat verweerder de pleitaantekeningen niet heeft voorgedragen, is niet klachtwaardig, nu klager tijdens de zitting een schikking heeft getroffen. Dat klager onder druk zou zijn gezet om te schikken, is niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 augustus 2020 in de zaak 20-380/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [Den Haag/Rotterdam] (hierna: de deken) van 15 mei 2020 met kenmerk K197 2019 ar/cw, door de raad ontvangen op 18 mei 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 (inhoudelijk) en 1 tot en met 12 (procedureel). De voorzitter heeft daarnaast kennisgenomen van:

-    De e-mail met bijlagen van klager van 29 mei 2020;

-    De brief met bijlage van verweerder van 22 juni 2020;

-    De e-mail van klager van 14 juli 2020;

-    De e-mail met bijlage van klager van 15 juli 2020.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is op 10 juli 2017 door zijn VvE gedagvaard in verband met niet betaalde VvE-bijdragen over de periode juli 2012 tot en met juli 2017.

1.2    Verweerder is op 11 augustus 2017 een overeenkomst van opdracht aangegaan met klager voor het voeren van een procedure bij de kantonrechter ter betwisting van de gestelde geldvordering.

1.3    Op 25 augustus 2017 is namens klager een conclusie van antwoord ingediend. In de conclusie van antwoord is betoogd en met stukken onderbouwd dat C niet op rechtsgeldige wijze tot bestuurder van de VvE zou zijn verkozen.

1.4    Op 21 november 2017 zijn namens klager stukken in het geding gebracht. Op 24 november 2017 heeft de wederpartij aanvullende stukken in het geding gebracht.

1.5    Op 29 november 2017 is er een bespreking geweest tussen klager en verweerder.

1.6    Op 30 november 2017 heeft klager aan verweerder een WhatsAppbericht gestuurd: Goede middag [verweerder]. Het is jou misschien ontschoten maar je zou iets voor mij mailen”. Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd: “Hallo [klager] ben het niet vergeten. Moet het nog opstellen.”

1.7    Op 30 november 2017 heeft verweerder een e-mail aan klager gestuurd met het “stapsgewijze stappenschema” voor de zitting en zijn pleitaantekening als bijlage.

1.8    Op 1 december 2017 is tijdens de zitting een minnelijke regeling tussen klager en de wederpartij getroffen. Deze regeling is in het proces-verbaal vastgelegd en is mede door klager ondertekend.

1.9    Op 6 oktober 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.10    Bij vonnis van 29 januari 2020 is klager door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van een aantal (nieuwe) achterstallige maandelijkse VvE-bijdragen. De kantonrechter heeft daarbij geoordeeld dat de besluiten van de VvE-vergadering van 30 mei 2012, waaronder de benoeming van C als bestuurder en de vaststelling van de voorschotbijdrage, vaststaan. Klager werd in deze procedure bijgestaan door een andere advocaat.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft niet gepleit overeenkomstig de pleitaantekeningen die hij met klager had besproken en aan klager had toegestuurd. Ook heeft verweerder, ondanks klagers uitdrukkelijke verzoek daartoe, niet met stukken onderbouwd dat C geen rechtmatig bestuurder was.

b)    Verweerder heeft klager onjuiste informatie gegeven en heeft klager laten schikken, terwijl hier geen reden voor was.  

2.2    Klager stelt dat hij als gevolg van dit alles door de rechter onrechtmatig is veroordeeld. Klager gaat er verder vanuit dat verweerder zo heeft gehandeld omdat verweerder door de wederpartij financieel is bevoordeeld.

2.3    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft aangevoerd dat hem na de aanvullende stukken van de wederpartij van 24 november 2017 duidelijk was dat de kantonrechter klager hoogstwaarschijnlijk zou houden aan het besluit van de VvE waarbij C tot bestuurder was verkozen. Hij heeft dit op 29 november 2017 en op 1 december 2017 voorafgaand aan de zitting met klager besproken. Tijdens de zitting heeft de kantonrechter zich op het standpunt gesteld dat klager aan het besluit van de VvE kon worden gehouden en als voorlopig standpunt ingenomen dat de vordering van de VvE volledig toewijsbaar was. Aan partijen is de gelegenheid gegeven een minnelijke regeling te treffen. Verweerder is daarop met klager in gesprek gegaan en heeft hem voorgelicht over het eventuele eindvonnis en de te verwachten proceskosten en wettelijke rente. Klager heeft daarop meegedeeld akkoord te gaan met een minnelijke regeling en voegde hier aan toe: ‘ik laat het helemaal aan jou over.’ Verweerder heeft vervolgens met de wederpartij en klager overlegd over een minnelijke regeling. Vervolgens is aan de kantonrechter meegedeeld dat een minnelijke regeling tot stand was gekomen. Deze regeling is in het proces-verbaal opgenomen en door partijen – waaronder klager – getekend.  

3.2    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omgang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

Klachtonderdeel a)

4.2    De voorzitter overweegt dat de rechter tot zijn (voorlopig) oordeel komt op basis van alles wat door partijen – schriftelijk en mondeling – naar voren is gebracht en dus niet slechts op basis van hetgeen ter zitting is besproken. Verweerder heeft in de conclusie van antwoord betoogd dat C niet op rechtsgeldige wijze tot bestuurder is verkozen en heeft dit ook met stukken onderbouwd. Klagers stelling dat verweerder niet met stukken heeft onderbouwd dat C geen rechtmatig bestuurder was, mist dan ook feitelijke grondslag. Klagers klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.

4.3    Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij op 29 november 2017 een bespreking met klager heeft gevoerd. Verweerder ontkent dat hij bij die gelegenheid de pleitaantekening woordelijk heeft besproken. Hij stelt dat hij de pleitaantekening nog moest opstellen en dat hij die een dag na de bespreking aan klager heeft gestuurd (zoals volgt uit de WhatsAppberichten onder 1.6). Verweerder ontkent dat hij heeft toegezegd dat hij de pleitaantekening integraal zou voorlezen of overleggen. Uit de e-mail van verweerder  (onder 1.7) blijkt niet dat verweerder deze toezegging heeft gedaan. Dat verweerder niet expliciet heeft vermeld dat de pleitaantekening niet (integraal) zou worden voorgedragen, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.4    Dat verweerder de pleitaantekening niet heeft voorgedragen, is evenmin klachtwaardig te noemen. De zitting betrof een comparitie en het doel van een comparitie is dat de rechter nadere inlichtingen kan verkrijgen en (eventueel) kan beproeven of een schikking mogelijk is.  De rechter bepaalt het verloop van de comparitie, veelal aan de hand van vragen aan partijen. Vaststaat dat de zitting op enig moment is onderbroken om een schikking te beproeven, dat er een schikking is getroffen en dat klager het proces-verbaal waarin de schikking is opgenomen zelf heeft ondertekend. Daarmee eindigt de procedure: partijen krijgen daarna dus niet meer het woord om hun standpunten (nogmaals) toe te lichten. Gevolg van het treffen van de schikking was dan ook dat verweerder nadien niet alsnog zijn pleitaantekening zou voordragen.

4.5    Klachtonderdeel a is al met al kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.6    Klager stelt dat er geen reden was om te schikken en is kennelijk van mening dat verweerder hem onder druk heeft gezet om te schikken door klager van onjuiste informatie te voorzien. Verweerder zou tegen klager hebben gezegd dat hij niets tegen de rechter mocht zeggen, omdat de rechter anders boos zou worden, en dat klager het proces-verbaal moest tekenen omdat hij anders nog meer zou moeten betalen, aldus klager.

4.7    Verweerder heeft dit uitdrukkelijk betwist, zoals weergegeven onder 3.1. Dat verweerder klager heeft voorgehouden dat hij verwachtte dat de vordering zou worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en een proceskostenveroordeling, valt binnen de vrijheid van een advocaat om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Advisering hierover is bovendien onderdeel van de verantwoordelijkheid die een advocaat op dit punt heeft. Verweerders advisering is dan ook niet het uitoefenen van druk of dwang om een schikking te aanvaarden. Bovendien is geen sprake geweest van een kennelijk onjuist advies waardoor klager in zijn belangen is geschaad. Verweerder hield in zijn advies rekening met het voorlopige standpunt van de kantonrechter. Ook het recente vonnis (zie 1.10) van 29 januari 2020 past bij de verwachting van verweerder. Dat er geen reden was om te schikken, is dan ook niet komen vast te staan.

4.8    Dat verweerder klager (anderszins) onder druk zou hebben gezet, bijvoorbeeld door het verstrekken van onjuiste informatie, is door verweerder uitdrukkelijk betwist en door klager niet verder onderbouwd. De voorzitter heeft de juistheid van klagers stelling niet kunnen vaststellen.

4.9    Nu klager een schikking heeft getroffen, is evenmin sprake van een (onrechtmatige) veroordeling door de rechter.

4.10    Voor zover klager stelt dat verweerder door de wederpartij financieel is bevoordeeld om zo te handelen, geldt dat dit op geen enkele manier door klager is onderbouwd en ook anderszins niet blijkt.

4.11    Klachtonderdeel b is al met al kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.12    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.