Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:123

Zaaknummer

20-407/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond, want onvoldoende onderbouwd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 augustus 2020 in de zaak 20-407/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 15 mei 2020 met kenmerk K2017 2019 ar/jth, door de raad ontvangen op 19 mei 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel). De voorzitter heeft daarnaast kennisgenomen van de e-mail van klager van 23 juni 2020.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en zijn ex-vrouw zijn verwikkeld in een geschil omtrent omgang. De ex-vrouw wordt bijgestaan door verweerster.

1.2    Op 3 oktober 2019 is door de rechtbank Rotterdam een beschikking gewezen, waarin een voorlopige omgangsregeling is vastgesteld.

1.3    Op 14 oktober 2019 heeft verweerster een e-mail aan de advocaat van klager gestuurd waarin zij het een en ander over de omgang op een rijtje heeft gezet. Verweerster schrijft in deze e-mail dat hopelijk op 31 oktober kan worden gestart met de omgang.

1.4    De advocaat van klager heeft op 17 oktober 2019 gereageerd, waarna verweerster diezelfde dag nog een reactie terug heeft gestuurd.

1.5    Op 23 oktober 2019 is door de advocaat van klager bij de rechtbank Rotterdam een verzoek ingediend om een zitting op korte termijn, omdat de omgangsregeling uit de onder 1.2 genoemde beschikking door de vrouw niet zou worden nagekomen.

1.6    Op 23 oktober 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.7    Op 12 november 2019 en 9 december 2019 heeft verweerster een e-mail aan de advocaat van klager gestuurd.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

1)    Verweerster weigert tijdig te reageren op berichten van klagers advocaat om de volgende stap in de omgang te maken.

2)    Verweerster zegt zonder goede reden de omgangsafspraken af en houdt hierdoor het nakomen van de beschikking in klagers zaak tegen.

3)    Verweerster heeft bijgedragen aan de slechte band tussen de ouders door allerlei contactverzoeken van klagers advocaat onbeantwoord te laten.

4)    Verweerster heeft haar cliënte onvoldoende positief kunnen bewegen om de omgang tussen klager en zijn zoon (spoedig) te bewerkstelligen, wat indruist tegen hetgeen verweerster heeft voorgehouden aan de rechtbank.

5)    Verweerster heeft haar cliënte niet kunnen bewegen zich te verbeteren in psychisch opzicht, dan wel zich te laten behandelen in verband met haar stressprobleem.

6)    Verweersters cliënte houdt zich niet aan de beschikking en verweerster doet niets om dit te veranderen.

7)    Verweerster reageert niet tijdig op e-mails om met de hulpverlening afspraken te maken en communiceert op destructieve manier met de hulpverlening.

8)    Verweerster wenst tegen de beschikking in te gaan door de begeleiding van het aantal overdrachtsmomenten te verdubbelen, zonder dat daarvoor een goede reden is.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen 1 en 3

4.2    Verweerster heeft aangevoerd dat zij doorgaans binnen een redelijke termijn op berichten van klagers advocaat reageert. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij een kopie van haar brief van 14 oktober 2019 overgelegd, welke brief een reactie is op het bericht van 8 oktober 2019. Zij heeft ook andere berichten bijgevoegd (zoals weergegeven onder 1.7) waaruit volgt dat geen sprake is van het weigeren van contact met de advocaat van klager of het onbeantwoord laten van berichten.

4.3    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. Dat betekent in dit geval dat klager dient aan te tonen dat verweerster weigert tijdig te reageren op berichten van zijn advocaat en dat die weigering heeft bijgedragen aan de slechte band tussen de ouders. Klager heeft zijn stellingen echter niet onderbouwd en verweerster heeft deze gemotiveerd betwist. De juistheid van zijn stellingen is dan ook niet gebleken.

4.4    Aan verweerster kan op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdelen 1 en 3 zijn daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 2

4.5    De voorzitter overweegt dat de eerste keer omgang tussen klager en zijn zoon heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Om dit omgangsmoment te realiseren was het noodzakelijk dat verweerster de beschikking van 3 oktober 2019 met haar cliënte zou bespreken en dat zij met haar cliënte zou afstemmen wanneer de omgang zou kunnen plaatsvinden. Voorts dienden de betrokken wijkteams op de (voor te stellen) omgangsmomenten beschikbaar zijn. Een periode van vier weken om het een en ander te realiseren is dan niet onredelijk te noemen.

4.6    Dat verweerster omgangsafspraken heeft afgezegd en/of dat zij het nakomen van de beschikking van de rechtbank tegen gaat, is door klager niet onderbouwd en blijkt ook verder niet uit het dossier. Dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is dan ook op niet gebleken. Ook klachtonderdeel 2 is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen 4 tot en met 8

4.7    De voorzitter overweegt nogmaals dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. Het is aan klager de juistheid van zijn stellingen met schriftelijke stukken te onderbouwen. Klager heeft echter niets ter onderbouwing van zijn stellingen ingebracht. Dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is de voorzitter dan ook niet gebleken. Klachtonderdelen 4 tot en met 8 zijn daarom kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.