Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-08-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:121
Zaaknummer
20-415/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond. Verweerder mocht rechtstreeks brieven aan klaagster sturen. Verdere klachtonderdelen onvoldoende onderbouwd.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 augustus 2020 in de zaak 20-415/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 8 mei 2020 met kenmerk K169 2019 ar/ab, door de raad ontvangen op 12 mei 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster en mevrouw S hebben in 2010 een kinderopvang opgericht, onder de naam O. In maart 2013 is O omgezet naar O BV. Klaagster en mevrouw S zijn, ieder via een eigen vennootschap, statutair bestuurders van O BV. Ook hebben zij, via de eigen vennootschap, 50% van de aandelen in O BV.
1.2 In 2014 is mevrouw S een concurrerend bedrijf begonnen, waarna de samenwerking tussen klaagster en mevrouw S binnen O BV niet meer soepel verliep.
1.3 Er zijn vervolgens verschillende gerechtelijke procedures geweest tussen klaagster en mevrouw S. Mevrouw S werd in deze procedures bijgestaan door verweerder.
1.4 Op 6 oktober 2017 en 6 november 2017 heeft verweerder rechtstreeks brieven aan klaagster gestuurd. In beide brieven deelt verweerder mee dat hij een afschrift van de brief rechtstreeks naar de advocaat van klaagster stuurt.
1.5 Op 22 maart 2019 heeft de advocaat van klaagster in een e-mail aan verweerder geschreven:
“[Klaagster] wenst zich dienaangaande rechtstreeks met jou te verstaan. Volledigheidshalve geeft ik daartoe toestemming.”
1.6 Ook in 2019 heeft verweerder rechtstreeks contact opgenomen met klaagster.
1.7 Op 15 augustus 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
1) Verweerder heeft gelogen tijdens zittingen en essentiële informatie achtergehouden voor de rechter.
2) Verweerder heeft geprobeerd klaagster te manipuleren en chanteren.
3) Verweerder heeft door zijn handelen het faillissement van klaagsters bedrijf bewerkstelligd.
4) Verweerder heeft klakkeloos zijn cliënte nagepraat, zonder de feiten de controleren, terwijl de onwaarheid duidelijk en makkelijk vast te stellen was, waardoor hij niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht.
5) Verweerder heeft rechtstreeks contact opgenomen met klaagster.
2.2 De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdelen 1 tot en met 4
4.2 Nu al deze klachtonderdelen betrekking hebben op de manier waarop verweerder de belangen van de wederpartij van klaagster heeft behandeld, zal de voorzitter deze onderdelen gezamenlijk behandelen.
4.3 De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klaagster rust. Dat betekent in dit geval dat klaagster dient aan te tonen dat verweerder heeft gelogen, essentiële informatie heeft achtergehouden en feiten naar voren heeft gebracht waarvan hij wist, of behoorde te weten, dat die onjuist waren. Voor dergelijk bewijs is de mening of het standpunt van klaagster of een derde op zichzelf niet zonder meer voldoende. Het is aan klaagster de juistheid van haar stellingen met schriftelijke stukken te onderbouwen.
4.4 De voorzitter kan op grond van het dossier niet vaststellen dat verweerder heeft gelogen, essentiële informatie heeft achtergehouden of feiten naar voren heeft gebracht waarvan hij wist, of behoorde te weten, dat die onjuist waren. Uit de door klaagster overgelegde stukken blijkt de juistheid van haar stellingen niet. Dat de wederpartij door de rechter op bepaalde onderdelen in het ongelijk is gesteld, betekent niet dat verweerder wist of behoorde te weten dat de namens zijn cliënte aangevoerde stellingen onjuist waren. Het staat de wederpartij immers vrij een andere mening te hebben en de advocaat van de wederpartij mag die mening naar voren brengen, tenzij vaststaat dat die mening onjuist is en de advocaat dit wist of behoorde te weten. Dat is echter niet gebleken.
4.5 Het is de voorzitter dan ook niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdelen 1 tot en met 4 zijn daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 5
4.6 Klaagster verwijt verweerder dat hij op meerdere momenten rechtstreeks contact met haar heeft opgenomen. De voorzitter overweegt dat het rechtstreeks contact in 2019 heeft plaatsgevonden nadat daar door klaagsters advocaat toestemming voor was gegeven, zoals blijkt uit de onder 1.5 genoemde e-mail. Aan verweerder kan op dit punt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
4.7 Op 6 oktober 2017 en 6 november 2017 heeft verweerder brieven rechtstreeks aan klaagster gestuurd. In die brieven heeft verweerder meegedeeld dat hij een afschrift van de brief rechtstreeks aan klaagsters advocaat stuurt. Door klaagster is niet gesteld, noch is anderszins gebleken dat verweerder dit niet heeft gedaan. De voorzitter is van oordeel dat verweerder hierbij gehandeld heeft in overeenstemming met de toen geldende Gedragsregels. In 2017 bepaalde Gedragsregel 18 lid 2 dat de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan de wederpartij mag doen, mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat. De voorzitter is van oordeel dat verweerders beide brieven een aanzegging met rechtsgevolg betreffen. Aan verweerder kan ook op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ook klachtonderdeel 5 is daarom kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.