Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:120

Zaaknummer

20-418/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop, voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 augustus 2020 in de zaak 20-418/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 26 mei 2020 met kenmerk K142 2019 ar/ab, door de raad ontvangen op 29 mei 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is verwikkeld (geweest) in een geschil met zijn moeder en broer over de nalatenschap van zijn overleden vader.

1.2    In maart 2015 heeft klager zich tot verweerder gewend na een verwijzing door het Juridisch Loket.

1.3    In januari 2016 is door verweerder in de zaak van klager een verzoekschrift bij de kantonrechter in Amsterdam ingediend. Op 19 mei 2016 heeft een zitting plaatsgevonden, waarna op 30 juni 2016 door de kantonrechter een (eind)beschikking is gewezen.

1.4    Verweerder heeft de beschikking op 1 juli 2016 per e-mail toegezonden aan klager. Verweerder heeft in dat bericht zijn oordeel over de beschikking gegeven en gewezen op de mogelijkheid van, en de kansen in, hoger beroep. Verweerder heeft klager geadviseerd te berusten in de uitspraak en meegedeeld dat hij niet bereid was hoger beroep in te stellen.

1.5    Op verzoek van klager heeft verweerder het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter opgevraagd. Verweerder heeft dit proces-verbaal op 25 juli 2016 aan klager verstrekt en hem nogmaals geadviseerd zich te wenden tot een andere advocaat voor advies over een mogelijk hoger beroep. 

1.6    Op 4 augustus 2016 heeft verweerder de rechtsbijstand aan klager beëindigd en het complete dossier aan klager overhandigd. Verweerder heeft (nogmaals) aangegeven dat klager zich voor het hoger beroep tot een andere advocaat zal moeten wenden.

1.7    Op 1 juli 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1)    Verweerder heeft zich niet als een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat gedragen.

2)    Verweerder heeft geen deskundigheid op de gebieden van het erfrecht en het procesrecht getoond.

3)    Verweerder heeft zich niet eens minimaal willen inspannen om klager bij te staan.

4)    Verweerder heeft steeds zijn eigen regie op de opdracht gevoerd.

5)    Verweerder is zonder enig bewustzijn van verantwoordelijkheid gestopt met de rechtsbijstand en is vervolgens elke discussie verder uit de weg gegaan.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Op grond van artikel 46g lid 1 sub a wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.

4.2    De voorzitter stelt vast dat verweerder klager heeft bijgestaan van maart 2015 tot en met 4 augustus 2016. Niet is door klager gesteld noch is de voorzitter uit de stukken gebleken waarom klager niet eerder over het handelen van verweerder heeft geklaagd. Door pas op 1 juli 2019 een klacht in te dienen, heeft klager de termijn van artikel 46g lid 1  sub a Advocatenwet overschreden voor wat betreft de periode vóór 1 juli 2016. De klacht is daarom in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.

4.3    De voorzitter kan wel oordelen over de gedragingen van verweerder vanaf 1 juli 2016. De voorzitter overweegt hieromtrent als volgt.

4.4    Het inschatten van de slagingskans van een eventueel aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt over die inschatting behoort tot de professionele standaard waaraan advocaten moeten voldoen, ook indien de cliënt daar niet uitdrukkelijk om heeft verzocht. Het staat een advocaat vervolgens vrij om geen procedure te starten indien zijn inschatting is dat de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.5    Verweerder heeft op 1 juli 2016 de beschikking van de kantonrechter aan klager verzonden, met daarbij zijn professionele oordeel. Hij heeft klager geadviseerd te berusten in de zaak en meegedeeld dat hij niet bereid was hoger beroep in te stellen  Dat verweerder niet heeft voldaan aan de wens van klager om in hoger beroep te gaan is, gezien hetgeen hiervoor werd overwogen aangaande de vrijheid die verweerder hierin heeft, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.6    Ook kan niet gezegd worden dat verweerder de zaak zonder enig bewustzijn van verantwoordelijkheid heeft gestopt en vervolgens elke discussie uit de weg is gegaan. Integendeel, verweerder heeft zijn (gemotiveerd) oordeel gegeven over de beschikking van de kantonrechter en heeft het proces-verbaal van de zitting opgevraagd en aan klager verstrekt. Ook heeft hij klager meermaals geadviseerd om voor het hoger beroep een advocaat te zoeken, bijvoorbeeld via het Juridisch Loket. Aan verweerder kan ook op dat punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.7    De voorzitter is verder van oordeel dat klager de klachtonderdelen 1 tot en met 4, voor zover die zien op de periode vanaf 1 juli 2016, onvoldoende heeft onderbouwd. Op basis van de stukken kan de juistheid van zijn stellingen niet worden vastgesteld. 

4.8    Het is de voorzitter dan ook niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal dan ook, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover deze is gericht op gedragingen van verweerder die hebben plaatsgevonden voor 1 juli 2016 en kennelijk ongegrond voor het overige.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk voor zover deze is gericht op gedragingen van verweerder die hebben plaatsgevonden voor 1 juli 2016;

-    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, voor het overige kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.