Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-08-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:149
Zaaknummer
200109
Inhoudsindicatie
Beklag artikel 13 Advocatenwet ongegrond. Onvoldoende kans van slagen.
Uitspraak
BESLISSING
van 24 augustus 2020
in de zaak 200109
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klager heeft bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij e-mailbericht van 16 april 2020 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een op 22 april 2020 ter griffie van het hof ontvangen klaagschrift heeft klager van deze beschikking van de deken beklag gedaan.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het klaagschrift is op 22 april 2020 - derhalve tijdig - ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de reactie op het klaagschrift van de deken bij brief van 18 mei 2020;
- de brief van klager van 26 mei 2020.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 juli 2020, waar klager, vergezeld [naam vertrouwenspersoon] als zijn vertrouwenspersoon, en de deken mr. P. Hanenberg zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht.
3 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
3.1 Klager stelt - kort weergegeven - dat hij sedert 2009 problemen met de belastingdienst heeft, dat de belastingdienst doelbewust en opzettelijk zonder grond conflicten met hem heeft gecreëerd in een “in werkelijkheid niet bestaande schijnzaak”, dat hij dientengevolge in voor hem onoplosbare problemen is terechtgekomen en dat hij de Staat der Nederlanden aansprakelijk wil stellen voor de door hem geleden schade. Hij heeft voorts gesteld dat hij verscheidene advocaten heeft benaderd met het verzoek hem bij te staan, maar dat hij geen advocaat bereid heeft gevonden dat te doen. In 2018 heeft klager de deken verzocht een advocaat voor hem aan te wijzen.
3.2 Nadat de deken aanvankelijk het verzoek had afgewezen en klager hiertegen beklag bij het hof van discipline had gedaan, heeft de deken ter zitting van het hof van 21 december 2018 toegezegd een advocaat aan te wijzen om advies te geven over de haalbaarheid van een aansprakelijkstelling van de Staat. Klager heeft daarmee ter zitting ingestemd en zijn beklag ingetrokken.
3.3 De deken heeft vervolgens eerst [naam advocaat 1], advocaat te [plaatsnaam], bereid gevonden de fiscale aspecten van de door klager genoemde problemen met de belastingdienst te onderzoeken. [Naam advocaat 1] kwam tot de conclusie dat in fiscaalrechtelijke zin in het dossier van klager geen fouten zijn gebleken althans dat er geen mogelijkheden zijn om met succes herziening van de genomen besluiten en uitspraken te vragen. [Naam advocaat 1] kon geen advies geven over de vraag of sprake is geweest van onrechtmatig overheidshandelen buiten het fiscaalrechtelijke domein.
3.4 Vervolgens heeft de deken [naam advocaat 2], advocaat te [plaatsnaam], benaderd en bereid gevonden een onderzoek te verrichten naar de haalbaarheid van een aansprakelijkstelling van de Staat wegens onrechtmatige overheidsdaad. [Naam advocaat 2] heeft hiertoe gesprekken met klager gevoerd en zijn dossiers doorgenomen. In maart 2020 heeft [naam advocaat 2] geconcludeerd dat geen dan wel onvoldoende gronden in de onderhavige dossiers te vinden zijn om de conclusie te kunnen trekken dat sprake is van een onrechtmatige daad van de Staat. Naast dit haalbaarheidsonderzoek heeft [naam advocaat 2] klager -buiten zijn opdracht om- geadviseerd bij de belastingdienst een kwijtscheldingsverzoek in te dienen (dat uiteindelijk voor een deel succesvol is geweest) en een verzoek in te dienen op grond van de Wet openbaarheid bestuur.
3.5 Bij e-mailbericht van 29 maart 2020 heeft klager de deken bericht dat hij met het advies van [naam advocaat 2] “niet verder” kan, dat het hem erom gaat dat de belastingdienst “haar verantwoordelijkheid neemt voor de totale gang van zaken zoals die voorligt in zijn geheel” en zijn problemen tot een oplossing worden gebracht en dat hij nog steeds “onverminderd rechtsbijstand nodig” heeft. Hij heeft de deken opnieuw verzocht een advocaat aan te wijzen.
3.6 De deken heeft het laatstgenoemde verzoek afgewezen, omdat ter zitting van het hof was toegezegd dat hij een haalbaarheidsonderzoek in de zaak van klager zou laten uitvoeren en dat hij daaraan uitvoering heeft gegeven. Nu uit de adviezen van de twee door de deken benaderde advocaten blijkt dat zij geen gronden zien om met succes de Staat aansprakelijk te stellen, is er geen grond voor aanwijzing van een advocaat. Voor zover klager tevens heeft bedoeld een advocaat aan te wijzen voor indiening van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur, heeft de deken medegedeeld dat daarvoor geen rechtsbijstand van een advocaat vereist is.
4 BEOORDELING
4.1 Artikel 13 lid 1 Advocatenwet bepaalt dat de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen een advocaat kan aanwijzen aan de rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem of haar zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Op grond van artikel 13 lid 2 Advocatenwet kan de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen.
4.2 Vast staat dat de deken een tweetal advocaten heeft benaderd die overeenkomstig de toezegging van de deken de haalbaarheid van een door klager gewenste aansprakelijkstelling hebben onderzocht; eerst een advocaat die de fiscale aspecten heeft onderzocht (en heeft geconstateerd dat van onrechtmatig handelen waar het fiscale aspecten betrof niet is gebleken) en vervolgens een advocaat [naam advocaat 2] die de haalbaarheid van een aansprakelijkstelling van de Staat wegens onrechtmatige daad heeft onderzocht. Tevens staat vast dat klager ter toelichting van zijn standpunten gesprekken met [naam advocaat 2] heeft gevoerd en zijn dossier ter beschikking heeft gesteld en aldus al de standpunten en argumenten die hij voor zijn stellingen heeft, heeft kunnen uiteenzetten. Daarmee heeft de deken gedaan wat hij ter uitvoering van zijn taak in het kader van artikel 13 lid 1 Advocatenwet had moeten doen. Het feit dat de adviezen van de voornoemde advocaten voor klager teleurstellend waren maakt dit niet anders.
4.3 De door klager geponeerde stelling dat door de aangewezen advocaat is uitgegaan van een onjuiste onderzoeksvraag (volgens klager moest die zijn “wat/welk handelen en nalaten van de belastingdienst al dan niet onrechtmatig is en waarvoor de belastingdienst al dan niet aansprakelijk is”), kan niet leiden tot een ander oordeel. Vast staat immers dat klager zijn dossier inzake zijn geschillen met de belastingdienst aan [naam advocaat 2] ter hand heeft gesteld en ook dat hij [naam advocaat 2] al zijn stellingen en wetenswaardigheden heeft kunnen melden, zodat deze is uitgegaan van de stellingen die klager heeft voorgelegd bij het adviseren over de met de deken ter zitting van het hof van 21 december 2018 afgesproken onderzoeksvraag naar de haalbaarheid van een aansprakelijkstelling van de Staat.
4.4 Het hof is met de deken van oordeel dat geen redelijke kans van slagen aanwezig is voor de procedure die klager wenst te voeren, zodat het beklag van klager ongegrond is. Wat klager overigens nog in zijn beklag naar voren heeft gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beschikking van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam van 16 april 2020 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. H. van Loo, A.J. Louter, G.J.K. Elsen en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 24 augustus 2020.