Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:148

Zaaknummer

200072

Inhoudsindicatie

Beklag ex artikel 5 ongegrond. Niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hernieuwde inschrijving na eerdere schrapping binnen de termijn van 5 jaar gerechtvaardigd zou zijn.

Uitspraak

BESLISSING

van 24 augustus 2020

in de zaak 200072

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster

tegen:

De Raad van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Noord-Nederland

de raad

 

1         BEKLAG

1.1          In een beklag, door de griffie van het hof op 10 maart 2020 ontvangen, heeft klaagster zich beklaagd over de beslissing van de raad van 19 februari 2020, houdende de weigering van de raad om het verzoek van klaagster tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen.

1.2          Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 juli 2020, waar zijn verschenen klaagster, en namens de raad de deken van het arrondissement Noord-Nederland mr. E.A.C. van der Wiel. Klaagster heeft haar beklag toegelicht aan de hand van een pleitnota, die aan het hof is overgelegd.

1.3           Het hof heeft kennis genomen van:

-        de voornoemde beslissing van de raad van 19 februari 2020, op die datum aan klaagster verzonden;

-        de brief van klaagster van 20 maart 2020;

-        de reactie van de raad van 31 maart 2020 op het beklagschrift;

-        de brief van klaagster van 30 juni 2020.

 

2        FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

2.1        Klaagster is op 16 augustus 2013 als advocaat(-stagiaire) beëdigd. Bij beslissing van 16 augustus 2016 (met herstelbesluit van 26 augustus 2016) heeft de raad geweigerd aan klaagster de stageverklaring af te geven. Tegen deze beslissing heeft klaagster administratief beroep ingesteld bij de Algemene Raad. Bij beslissing van 21 december 2016 heeft de Algemene Raad het beroep van klaagster ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft klaagster beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland. Na verwijzing heeft de rechtbank Overijssel bij uitspraak van 9 maart 2017 het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft klaagster hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Bij beslissing van 13 juni 2018 heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank Overijssel bevestigd.

2.2        Op 1 december 2016 heeft de Algemene Raad besloten dat klaagster op grond van het bepaalde in artikel 8c Advocatenwet van het tableau zal worden geschrapt met ingang van 1 februari 2017. De voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel heeft op 29 maart 2017 het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende bezwaar afgewezen. De schrapping is geëffectueerd per 30 maart 2017.

2.3        Op 2 februari 2017 heeft de deken een dekenbezwaar tegen klaagster ingediend. De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden heeft bij beslissing van 12 juni 2017 aan klaagster de maatregel van schorsing voor de duur van 16 weken opgelegd, waarvan 8 weken onvoorwaardelijk. De schorsing zal niet ten uitvoer worden gelegd zolang klaagster niet op het tableau staat ingeschreven.

 

3        WEIGERING

3.1        Bij e-mail van 13 januari 2020 heeft klaagster de raad verzocht om (opnieuw) als advocaat te worden ingeschreven in de zin van artikel 2 Advocatenwet, welk verzoek klaagster bij schrijven van 5 februari 2020 heeft aangevuld.

3.2        De raad heeft besloten het verzoek van klaagster niet in behandeling te nemen. De raad heeft daartoe overwogen dat het verzoek tot inschrijving is ingediend binnen vijf jaar na schrapping van het tableau. De raad heeft besloten om gebruik te maken van de bevoegdheid om het verzoek van klaagster op grond van artikel 4 lid 1 onder c van de Advocatenwet juncto artikel 36 van de Regeling op de advocatuur buiten behandeling te laten. Het is de raad niet gebleken dat sprake is van een wijziging c.q. van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven om van deze bevoegdheid geen gebruik te maken.

3.3        Subsidiair en meer subsidiair heeft de raad aangevoerd dat een verzoek tot inschrijving tevens buiten behandeling kan worden gelaten in de situatie zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 onder b van de Advocatenwet alsook in de situatie als bedoeld in artikel 4 lid 2 van de Advocatenwet. Hierbij heeft de raad acht geslagen op de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de weigering van de stageverklaring en de tuchtrechtelijke maatregel die aan klaagster is opgelegd. Voorts voldoet de aanvraag van klaagster niet aan de wettelijke vereisten, aldus de raad.

 

4        BEKLAG

4.1        Klaagster voert in haar verzoekschrift aan dat zij in 2016 geen stageverklaring kon overleggen, omdat zij privé veel ongemakken heeft gehad in de periode voorafgaand aan de eindtermijn van haar stagetijd. Haar peetmoeder en -vader waren ziek en overleden achter elkaar in diezelfde periode. Doordat zij geen stageverklaring kon overleggen is klaagster geschrapt van het tableau.

4.2        Klaagster meent dat zij thans weer helemaal de oude is en goed is hersteld van een onzekere periode. Zij heeft weer een kantoor ingericht om de stageverklaring te kunnen behalen en zij ziet een mooie basis liggen om opnieuw te kunnen beginnen als advocaat. Klaagster heeft inmiddels [naam mogelijke patroon], advocaat te [plaatsnaam], bereid gevonden om als haar patroon te fungeren.

4.3        Aanvullend heeft klaagster aangevoerd dat het niet mogelijk is om haar te schrappen op grond van artikel 8 lid 3 (oud) Advocatenwet. Hoewel de raad in de voorlopige voorziening gelijk kreeg van de Raad van State, is de inhoudelijke behandeling ervan niet beëindigd en is de schrapping niet onherroepelijk. Volgens klaagster ziet artikel 8 (oud) van de Advocatenwet op het overleggen van het certificaat van de opleiding en niet op de stageverklaring.  Dat certificaat heeft klaagster binnen drie jaar behaald. Toen haar stage aanving in 2013 viel klaagster onder de regelgeving van de Stageverordening 2012. Die regelgeving blijft op haar van toepassing, en daarin was de stageverklaring (nog) niet geregeld. Klaagster meent dat het niet kunnen overleggen van een stageverklaring dus geen grond kan zijn geweest tot schrapping en concludeert dat het besluit tot schrapping daarom onrechtmatig is geweest en ongedaan moet worden gemaakt. Tot slot voert klaagster nog aan dat de termijn van vijf jaar onredelijk en onlogisch is, omdat het voor alle partijen van belang is dat de stage van klaagster zo snel mogelijk kan aanvangen.

4.4        De raad heeft verweer gevoerd dat – kort gezegd – neerkomt op de inhoud van zijn beslissing van 19 februari 2020. Aanvullend heeft de raad aangevoerd dat hij zijn beslissing primair baseert op de termijn van vijf jaren die nog niet is verstreken sinds de schrapping van klaagster van het tableau, en subsidiair op de aanwezigheid van grote bezwaren die de vrees opleveren dat klaagster de kernwaarden van de advocatuur niet in acht zal nemen. De raad verwijst daarbij naar de tuchtrechtelijke maatregel die aan klaagster is opgelegd op 12 juni 2017. Volgens de raad ziet klaagster nog steeds niet in dat zij destijds verkeerd heeft gehandeld.

 

5        BEOORDELING

5.1        Naar het oordeel van het Hof heeft de raad op goede gronden geweigerd om klaagster opnieuw in te schrijven als advocaat.

Op grond van artikel 4 lid 1 sub c van de Advocatenwet kan de Raad van de Orde van het arrondissement waarbij het verzoek, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, is ingediend weigeren het verzoek in behandeling te nemen, indien de verzoeker op grond van artikel 8c, eerste lid, onderdeel c, van het tableau is geschrapt zonder dat alsnog de daar bedoelde verklaring of het bewijs kan worden overgelegd en het verzoek wordt ingediend binnen een door de Algemene Raad nader te bepalen termijn na de schrapping. Deze termijn is krachtens artikel 36 van de Regeling op de advocatuur gesteld op vijf jaren. Dat klaagster deze bepaling onlogisch vindt, maakt die niet anders.

5.2        In het bedoelde artikel 8c, eerste lid, onderdeel c is – samengevat – bepaald dat een advocaat kan worden geschrapt indien deze de stageverklaring niet kan overleggen binnen de duur van de drie jaar van de stage.

5.3        Het Hof stelt vast dat de weigering van de raad om aan klaagster een stageverklaring af te geven, met voornoemde uitspraak van de Raad van State onherroepelijk is.

5.4        Anders dan klaagster meent, is het hof van oordeel dat ook de schrapping van klaagster van het tableau onherroepelijk is geworden op 30 maart 2017. Van nog lopende procedures of verder ingestelde rechtsmiddelen tegen deze schrapping is het hof in ieder geval niet gebleken. Vanaf dat moment is de termijn van vijf jaren, op de voet van artikel 4 lid 1 onder c Advocatenwet  jo. artikel 36 van de Regeling op de advocatuur gaan lopen. Het verzoek van klaagster is dus gedaan terwijl deze vijf jaren nog niet zijn verstreken. Van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van deze bepaling is het Hof niet gebleken.

5.5        De stelling van klaagster dat het besluit om haar te schrappen onrechtmatig is, omdat zij nog zou vallen onder de werking van artikel 8 lid 3 (oud) Advocatenwet (dat alleen spreekt van een schrapping wegens het niet halen van examens maar verder geen melding maakt van het niet verstrekken van de stageverklaring) kan haar overigens niet baten, omdat de Advocatenwet tijdens de stage van klaagster is gewijzigd door (onder meer) de toevoeging van artikel 8c, welke wijzigingen in werking zijn getreden met ingang van 1 januari 2015. De raad heeft er ter zitting met juistheid op gewezen dat aan de invoering van artikel 8c geen overgangsrecht is verbonden, bijvoorbeeld in de vorm van een overgangstermijn. De regeling heeft daarmee (dus) ook onverkort te gelden voor klaagster.

5.6        Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-        verklaart het beklag tegen de beslissing van 19 februari 2020 van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. H. van Loo, A.J. Louter, G.J.K. Elsen en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2020.

griffier        voorzitter        

De beslissing is verzonden op 24 augustus 2020.