Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:57

Zaaknummer

19-783/DB/LI

Inhoudsindicatie

Klacht van een derde. Voorzitter heeft terecht overwogen dat bij de beoordeling van een klacht van een derde voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt en dat, indien die advocaat zich bij de uitoefening van zijn taak als advocaat zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur of zijn beroepsuitoefening wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De voorzitter heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Verzet levert geen nieuwe gezichtspunten op. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  24 augustus  2020

in de zaak 19-783/DB/LI

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 12 december 2019 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij webformulier d.d. 15 juni 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2    Bij brief d.d. 15 november 2019 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3    Bij beslissing van 12 december 2019 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 12 december 2019 verzonden aan klaagster.

1.4    Klaagster heeft bij brief d.d. 2 januari 2020, door de raad ontvangen op 6 januari 2020, verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 15 juni 2020. Verschenen is klaagster. Verweerder is, zoals aangekondigd bij e-mail van 28 mei 2020, niet verschenen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klaagster en de nagekomen brief van verweerder d.d. 23 januari 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1)    verweerder zonder toestemming van klaagster persoons-gegevens van klaagster heeft verstrekt aan zijn cliënte met de wetenschap dat deze misbruikt zouden kunnen worden door zijn cliënte, wat ook is gebeurd. Verweerder heeft hierdoor in strijd met de privacywetgeving gehandeld;

2)    verweerder klaagster betrokken heeft in een echtscheidings-procedure waar zij buiten staat, door ernstige beschuldigingen over haar te uiten.

3.2    Het verzet van klaagster ziet enkel op klachtonderdeel 1. De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

In een klachtprocedure van de heer J tegen verweerder heeft verweerder erkend dat hij het aanvraagformulier toevoeging aan zijn cliënte heeft verstrekt. In zijn pleitnotitie in de klachtzaak van de heer J schrijft verweerder: “Thans dient [klaagster] een klacht in. Dit omdat [verweerder] met het doorzenden van het aanvraagformulier toevoeging van partij [de heer J] een partij [B] voor problemen zou hebben gezorgd.”

4    BEOORDELING 

4.1    De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen. De raad leest in de pleitnota van verweerder niet de door klaagster bedoelde erkenning. Naar het oordeel van de raad vat verweerder in de pleitnota enkel samen wat klaagster hem verwijt en erkent hij niet dat het verwijt van klaagster juist is.

4.2    De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht dan ook het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 augustus 2020.

Griffier                                    Voorzitter