Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-08-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:176
Zaaknummer
20-486/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 10 augustus 2020
in de zaak 20-486/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
gemachtigde: mr. A.J.M. van der Heijden LLM
over:
verweerder
gemachtigde: mr. W.F. Hendriksen
advocaat te Amsterdam
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 25 juni 2020 met kenmerk 2018-666528, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van de gemachtigde van klagers aan de raad van 5 augustus 2020.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder en een toenmalige kantoorgenoot hebben klagers in 2012 geadviseerd met betrekking tot een aandelentransactie. De vennootschap waarin de aandelen werden gehouden was ten tijde van de transactie verwikkeld in een juridisch geschil met een derde partij en hield in verband daarmee goederen toebehorend aan de derde partij in retentie. De goederen zijn na de aandelenoverdracht verdwenen. Klagers zijn daarvoor, na een voorlopig getuigenverhoor, in 2014 aansprakelijk gesteld en bij vonnis van 5 oktober 2016 door de rechtbank veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding. Verweerder heeft klagers in voornoemde procedures als advocaat bijgestaan.
1.2 Bij brieven van 21 en 22 oktober 2016 hebben klagers het (toenmalige) kantoor van verweerder aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden en nog te lijden schade in verband met de hiervoor genoemde verkoop van de aandelen. Bij e-mail van 25 oktober 2016 heeft verweerder aansprakelijkheid afgewezen en meegedeeld dat hij de aansprakelijkstelling heeft doorgeleid naar de directie van zijn kantoor, die het verder bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar zal neerleggen. Kort daarna heeft verweerder het kantoor verlaten.
1.3 Op 19 juni 2018 heeft de gemachtigde van klagers namens klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder, zo begrijpt de voorzitter, kort samengevat het volgende.
a) Verweerder heeft klagers geen opdrachtbevestiging gestuurd met de bijzonderheden van de dienstverlening, een uiteenzetting van de problematiek en de risico’s die al dan niet voor klagers aan de opdracht verbonden waren.
b) Verweerder heeft klagers ten onrechte -mondeling- geadviseerd dat zij de aandelen veilig zouden kunnen verkopen. Dat advies is achteraf onjuist gebleken.
c) Verweerder heeft klagers niet geïnformeerd over de risico’s van verlies van de procedure.
d) Verweerder heeft de klacht en de aansprakelijkstelling van klagers uit 2016 niet in behandeling genomen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) tot en met c)
4.1 De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klagers kunnen worden ontvangen in deze klachtonderdelen. Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter dient deze voorschriften ambtshalve toe te passen.
4.2 De voorzitter overweegt als volgt. De feiten die aan de verwijten van klagers ten grondslag liggen dateren uit de periode 2012-2014. Klagers wisten bij aanvang van de bijstand door verweerder in 2012 dat zij geen opdrachtbevestiging van verweerder hadden ontvangen met daarin een vermelding van de bijzonderheden van de dienstverlening en van de risico’s die al dan niet voor klagers aan de opdracht verbonden waren. Dat klagers destijds niet wisten dat zij een en ander mogelijk wel van verweerder hadden mogen verwachten en dat zij dit pas later van een advocaat hebben vernomen, zoals klagers stellen, doet aan het voorgaande niet af. Door pas op 19 juni 2018 een klacht in te dienen, hebben klagers de termijn van artikel 46g lid 1, onder a Advocatenwet (ruimschoots) overschreden. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is niet gebleken. Dat het (voormalig) kantoor van verweerder pas in februari 2018 heeft laten weten geen aansprakelijkheid te aanvaarden of te zullen erkennen is ook geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Voor zover klagers stellen dat zij pas met het vonnis van de rechtbank 5 oktober 2016 bekend zijn geworden met de gevolgen van het handelen en/of nalaten van verweerder geldt dat klagers, door op 19 juni 2018 een klacht in te dienen, ook de termijn van artikel 46g lid 2 Advocatenwet hebben overschreden. De conclusie is dat klachtonderdelen a) tot en met c) niet-ontvankelijk zijn.
Klachtonderdeel d)
4.3 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij de klacht en de aansprakelijkstelling van klagers uit oktober 2016 niet in behandeling heeft genomen. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder klagers op 25 oktober 2016 heeft meegedeeld dat hij de aansprakelijkstelling heeft doorgestuurd naar de directie van zijn kantoor, die het zou doorsturen naar de verzekeraar. Verweerder heeft verder onbetwist gesteld dat de klacht van klagers uiteindelijk door de klachtenfunctionaris van het kantoor is behandeld. Verweerder was toen overigens niet meer werkzaam bij het kantoor; hij heeft het kantoor eind 2016 verlaten. Voor zover klagers erover klagen dat de klachtbehandeling door de klachtenfunctionaris niet naar behoren is geweest geldt dat verweerder hiervoor niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden. Datzelfde geldt voor de afwikkeling van de aansprakelijkstelling door de verzekeraar. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen a) tot en met c), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 10 augustus 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.