Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:172

Zaaknummer

20-463/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. De betaling van de door klaagster genoemde bedragen heeft niet plaatsgevonden voor de echtscheidingsprocedure waarvoor een toevoeging was verleend. Het valt verweerster voorts niet te verwijten dat de toevoeging is ingetrokken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  3 augustus 2020

in de zaak 20-463/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 19 juni 2020 met kenmerk mb/re/19-441/1026296, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster heeft zich in 2016 tot verweerster gewend met een verzoek om rechtsbijstand. Op 4 april 2016 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden. Klaagster wenste onder meer de bijstand van verweerster in verband met een schuldsaneringstraject dat door haar echtgenoot was aangevraagd. Op 25 april 2016 heeft verweerster een toevoeging voor klaagster aangevraagd. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

”Om u bij te kunnen staan (…) heb ik een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand, maar ik denk dat deze aanvraag zal worden afgewezen omdat in dezen geen sprake is van verplichte bijstand door een advocaat.

In uw dossier hanteer ik een uurtarief van € 200,- excl. kantoorkosten (7,5%) en exclusief BTW (21%). Om mijn diensten te kunnen verlenen in uw dossier dien ik een voorschot van € 1000,- (excl. BTW en excl. kantoorkosten) te ontvangen. Zonder ontvangst van een voorschot kan ik niet beginnen met mijn werkzaamheden. Indien de toevoeging wordt verstrekt, zal het voorschot aan u worden terugbetaald.”

1.2    Op 23 mei 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de aanvraag om een toevoeging afgewezen.

1.3    Op 8 augustus 2016 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster. Klaagster heeft verweerster toen de door haar ontvangen oproep om te verschijnen op een zitting in het kader van het schuldsaneringsverzoek op 29 augustus 2016 laten zien.

1.4    Verweerster heeft de zitting van 29 augustus 2016 niet bijgewoond omdat de aanvraag om een toevoeging was afgewezen en klaagster het door verweerster aan haar gevraagde voorschot van € 1.000,- niet had betaald. Verweerster heeft in deze zaak 3,33 uur gewerkt.

1.5    In mei 2017 heeft klaagster contact opgenomen met verweerster met het verzoek haar bij te staan in een echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft klaagster hierop meegedeeld dat zij haar daarin wel wilde bijstaan, maar dat zij dat pas zou doen na betaling van het nog openstaande bedrag in het schuldsaneringsdossier (in totaal € 866,29). Op 15 mei 2017 heeft klaagster een bedrag van € 800,- aan verweerster betaald. Verweerster heeft nadien geen aanspraak gemaakt op het restantbedrag van € 66,29.

1.6    Op 9 juni 2017 heeft verweerster klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin staat, voor zover van belang:

“Ik zal in deze zaak op basis van een bij de Raad voor Rechtsbijstand aangevraagde toevoeging voor u optreden. (…)

Indien bij het indienen van de declaratie van de toevoeging blijkt dat het resultaat van de zaak is dat u daadwerkelijk een geldsom ontvangt of een vordering met betrekking tot een geldsom krijgt ter hoogte van tenminste 50% van het heffingsvrije vermogen, zal de toevoeging worden ingetrokken.

Mijn uurtarief bedraagt € 200,- per uur, exclusief belaste en onbelaste verschotten en exclusief BTW (21%). In uw zaak zal ik echter genoegen nemen met de vergoeding die de Raad voor Rechtsbijstand na eindbeschikking zal uitkeren. Indien de Raad voor Rechtsbijstand besluit de toevoeging in te trekken, dan kan de Raad voor Rechtsbijstand de vergoeding, die aan mij is betaald van u terugvorderen. De beoordeling van deze vordering ligt volledig bij de Raad voor Rechtsbijstand.”

1.7    Op verzoek van klaagster heeft verweerster gefungeerd als tussenpersoon tussen klaagster en de deurwaarder die was belast met de ontruiming van de woning van klaagster. Bij e-mail van 10 augustus 2017 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

“Bijgaand doe ik u het bericht van de deurwaarder toekomen. Met de onderhavige beschikking is het mogelijk de woning te laten ontruimen. In dat geval dient u deze ontruimingskosten zelf te voldoen. Vandaag gaat de deurwaarder langs bij [de ex-echtgenoot van klaagster] om hem een termijn te geven om de woning te ontruimen (vaak is dat maximaal twee dagen). Indien hij de woning niet verlaat, zal de deurwaarder de hulp van de sterke arm inroepen. Alvorens de deurwaarder hiertoe over kan gaan, dient de deurwaarder eerst een bedrag te ontvangen van € 1.750,-.

Indien u wilt dat de woning wordt ontruimd met behulp van de sterke arm, dient u het bedrag ad € 1.750,- zo spoedig mogelijk te storten op [het rekeningnummer van het kantoor van verweerder]. Zonder deze betaling, zal de deurwaarder niet overgaan tot ontruiming van de woning.”

1.8    Op 10 augustus 2017 heeft mevrouw K namens klaagster een bedrag van € 1.750,- aan verweerster betaald. Op 14 augustus 2017 heeft verweerster dit bedrag aan de deurwaarder doorbetaald.

1.9    Bij e-mail van 6 oktober 2017 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

“U heeft een betaling verricht van € 1.750,-. Volgens de berekeningen bedraagt het door u te ontvangen bedrag € 594,14. Dit bedrag zal worden overgemaakt naar mijn rekening. Vriendelijk verzoek uw rekeningnummer per e-mail aan mij door te geven, zodat ik dit bedrag aan u kan overmaken.”

1.10    Op 9 oktober 2017 heeft verweerster het bedrag van € 594,14 aan klaagster betaald.

1.11    Bij brief van 23 april 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klaagster meegedeeld dat zij een bedrag van € 1.666,79 (zijnde het door de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder uitgekeerde bedrag) moet terugbetalen omdat de aan haar verleende toevoeging is ingetrokken.

1.12    Op 24 oktober 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Klaagster heeft een bedrag van € 800,- en een bedrag van € 1.750,- aan verweerster moeten betalen, terwijl aan klaagster een toevoeging was verleend.

b)    Door de Raad voor Rechtsbijstand was aan klaagster een vergoeding toegekend van € 1.666,70, die van haar wordt teruggevorderd.

c)    Klaagster heeft door het slechte werk van verweerster schade opgelopen.

d)    Klaagster heeft verweerster op 24 oktober 2019 gevraagd om een kopie van haar dossier op te sturen. Dat heeft verweerster tot op heden niet gedaan.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Verweerster heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat zij haar klacht niet eerst met haar heeft besproken, conform het bepaalde in zijn kantoorklachtenregeling. De voorzitter gaat hierin niet mee, nu nergens is bepaald dat eerst een interne klacht moet worden ingediend voordat de deken (en de raad) een klacht in behandeling kan nemen. Klaagster is dan ook ontvankelijk in haar klacht.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij een bedrag van € 800,- en een bedrag van € 1.750,- aan verweerster heeft moeten betalen, terwijl aan haar een toevoeging was verleend.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat verweerster klaagster op toevoegingsbasis heeft bijgestaan in de echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft met stukken onderbouwd dat het bedrag van € 800,- dat klaagster aan haar heeft betaald niet voor de echtscheidingsprocedure bedoeld was, maar voor de schuldsaneringsprocedure waarin zij klaagster op betalende basis heeft bijgestaan. Verweerster heeft voorts met stukken onderbouwd dat het bedrag van € 1.750,- dat een vriendin van klaagster aan haar heeft betaald een voorschot betreft dat de deurwaarder had gevraagd om de ontruiming van de woning van klaagster te bewerkstelligen. De betaling van de door klaagster genoemde bedragen heeft aldus niet plaatsgevonden voor de echtscheidingsprocedure waarvoor een toevoeging was verleend. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4    Het verwijt dat klaagster verweerster in dit klachtonderdeel maakt is dat zij een bedrag van € 1.666,79 aan de Raad voor Rechtsbijstand moet terugbetalen.

4.5    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat de aan klaagster in het kader van de echtscheidingsprocedure verleende toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand is ingetrokken en dat zij als gevolg daarvan een bedrag van € 1.666,79 moest terugbetalen, zijnde het door de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerster uitgekeerde bedrag. Verweerster heeft klaagster in haar opdrachtbevestiging van 9 juni 2017 geïnformeerd over de mogelijkheid dat de Raad voor Rechtsbijstand de vergoeding zou terugvorderen. Dat de Raad voor Rechtsbijstand tot terugvordering is overgegaan valt verweerster niet te verwijten. Overigens heeft de Raad voor Rechtsbijstand uiteindelijk afgezien van de terugvordering. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.6    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij door het slechte werk van verweerster schade heeft opgelopen. Klaagster heeft dit verwijt echter niet althans onvoldoende concreet onderbouwd, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel d)

4.7    Klaagster verwijt verweerster tot slot dat zij weigert klaagster een kopie van haar dossier toe te sturen.

4.8    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat klaagster een kopie van het dossier in 2018 op het kantoor van verweerster heeft opgehaald en dat klaagster stukken per e-mail heeft ontvangen. Ook klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 3 augustus 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.