Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:185

Zaaknummer

20-549/A/A/W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond. Aan de onderbrekingen door de tuchtrechter op de zitting valt niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen hebben geleden.

Uitspraak

Beslissing van de Wrakingskamer van de

Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 17 augustus 2020

in de zaak 20-549/A/A/W

naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

verzoeker

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 20-247/A/A met verzoeker als klager. In die zaak is op 4 mei 2020 een voorzittersbeslissing gewezen. Verzoeker is daartegen in verzet gegaan. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 13 juli 2020 door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Bootsma en H.C.M.J. Karskens, leden, en mr. S. van Excel, griffier. Bij op 17 juli 2020 ter griffie van de raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. E.J. van der Molen (hierna: de tuchtrechter).

1.2    De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking en heeft bij brief van 24 juli 2020 verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

1.3    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van de dossierstukken.

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.2     Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggende geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.3    Verzoeker heeft, zakelijk weergegeven, aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker had van de raad het bericht gekregen dat hij op de zitting 10 minuten spreektijd kreeg. Hij had een pleitnota opgesteld van drie pagina’s. Direct bij aanvang van het voorlezen van de pleitnota werd verzoeker door de tuchtrechter onderbroken, zodanig dat verzoeker niet eens verder kwam dan de eerste zin van de eerste alinea. Verzoeker was meteen van slag door deze snelle onderbreking. Uiteindelijk durfde verzoeker nauwelijks verder met de pleitnota, maar hij ondernam wel pogingen door losse punten uit de pleitnota voor te lezen. Hierdoor werd echter wel de geplande volgorde van zijn pleidooi weggenomen. De tuchtrechter heeft verzoeker vier keer onderbroken. Hierdoor werd het ritme uit zijn pleidooi gehaald. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat een partij die wordt aangeboden een pleitnota te gebruiken hierin op de zitting belemmerd wordt. Verzoeker had goed nagedacht over de volgorde van zijn pleidooi. Het pleidooi was zo opgebouwd om er geleidelijk op uit te komen waarom een getuigenverhoor van mr. Van E gerechtvaardigd is, aldus verzoeker.  

2.4    De tuchtrechter heeft in zijn verweer op het wrakingsverzoek aangevoerd dat verzoeker geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waardoor de (tucht)rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De mondelinge behandeling vond plaats in het kader van een door verzoeker ingesteld verzet tegen de voorzittersbeslissing waarin was geoordeeld dat verzoeker zeer ruim de termijn van drie jaar van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet had overschreden. Verzoeker had meerdere uitvoerig gemotiveerde geschriften ter onderbouwing van zijn verzet ingediend. Het klopt dat verzoeker tevoren is toegestaan om desgewenst in 10 minuten zijn verzet ter zitting toe te lichten (in plaats van de gebruikelijke 5 minuten). Nadat de tuchtrechter de zitting had geopend en kort had samengevat waar de zaak over ging, kreeg verzoeker het woord en heeft hij zijn pleitnota overhandigd. Het is juist dat de tuchtrechter verzoeker bij het voordragen van zijn pleitnota een aantal keer heeft onderbroken. Dat verzoeker zich daardoor niet gehoord voelt, spijt de tuchtrechter. Dat is nooit zijn bedoeling geweest. De tuchtrechter zag echter snel na de overhandiging van de pleitnota dat deze vooral inging op de achtergronden van alle procedures die hij achter de rug heeft, door hem ervaren onrecht, de dubieuze dubbelrol die mr. Van E zou hebben gespeeld, de (kleine) kans (met berekening) die hem is ontnomen om inhoudelijk in het gelijk te worden gesteld en zijn wens om de kantoorgenoot van mr. Van E als getuige te horen. De tuchtrechter heeft tijdens het betoog van verzoeker om verduidelijking en toespitsing gevraagd en op een enkel punt zijn standpunt samengevat, mede in het licht van het feit dat het verzet zich eerst en vooral diende te richten op de driejaarstermijn. De tuchtrechter acht het zijn taak als voorzitter het debat ter zitting in goede banen te leiden en daaronder valt ook het zonodig terug leiden van het gesprek naar de kern van waar het verzet in eerste instantie over diende te gaan, aldus de tuchtrechter. 

2.4     De wrakingskamer overweegt als volgt. Ter beoordeling ligt de vraag voor of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In zijn verzoek heeft verzoeker zich niet op deze (de schijn van) partijdigheid beroepen. Wel heeft verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij tijdens het voordragen van zijn pleitnota meerdere keren door de tuchtrechter is onderbroken waardoor hij van slag raakte en de volgorde van zijn pleidooi werd verstoord. Het is echter niet ongebruikelijk dat een voorzitter een partij onderbreekt tijdens het voordragen van een pleitnota, bijvoorbeeld om vragen ter verduidelijking te stellen. Uit het verweer van de tuchtrechter blijkt dat de onderbrekingen functioneel waren en ertoe dienden het debat op de zitting in goede banen te leiden. De onderbrekingen hebben er verder niet toe geleid dat de raad het betoog van verzoeker niet bij zijn beoordeling heeft betrokken; de pleitnota van verzoeker is immers aan het klachtdossier toegevoegd. Aan de onderbrekingen valt dan ook niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen hebben geleden. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.

BESLISSING

De wrakingskamer:

- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;

- bepaalt dat de raad in de hoofdzaak, zaaknummer 20-247/A/A uitspraak zal doen op 31 augustus 2020.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. S. van Andel en G. Kaaij, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 17 augustus 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.