Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:184

Zaaknummer

20-488/A/A/W

Inhoudsindicatie

Afwijzing wrakingsverzoek buiten zitting. Kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de Wrakingskamer van de

Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 3 juli 2020

in de zaak 20-488/A/A/W

naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

verzoeker

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad Amsterdam) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 20-362/A/A met verzoeker als klager. De raad heeft de behandeling van deze klacht gepland op de zitting van 6 juli 2020, met mr. G.A.F.M. Wouters (hierna: de tuchtrechter) als fungerend voorzitter. De tuchtrechter is voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage (hierna: de raad Den Haag). Bij op 1 juli 2020 ter griffie van de raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van de tuchtrechter.

1.2    De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking en heeft bij brief van 2 juli 2020 verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

1.3    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van de dossierstukken.

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.2     Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.3    Verzoeker heeft, zakelijk weergegeven, aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. De tuchtrechter is voorzitter van de raad Den Haag en heeft op 11 november 2019 een klacht behandeld waarbij verzoeker ook de klager was. Zowel die zaak als de zaak die thans aanhangig is bij de raad Amsterdam betreft een klacht over een netwerkadvocaat van Stichting Achmea Rechtsbijstand. Verzoeker heeft in de procedure bij de raad Den Haag de voorzitter die zijn zaak in eerste instantie zou behandelen succesvol gewraakt, waarna de tuchtrechter is aangewezen als voorzitter. De tuchtrechter heeft verzoeker op de zitting telefonisch gehoord omdat het vanwege verzoekers handicap niet mogelijk is te reizen. De tuchtrechter heeft verzoeker beperkende regels opgelegd met betrekking tot het telefonisch horen. Hij heeft verzoeker onder onmenselijke druk gezet door te dreigen dat als de geluidsverbinding niet goed zou werken hij het telefonisch horen kan beëindigen. Hierdoor kon verzoeker niet meer vrijuit spreken. De tuchtrechter had ervoor moeten zorgen dat er een deugdelijke geluidsverbinding beschikbaar was. Verder is verzoeker gedwongen zijn pleitnota ruim voor de zitting aan de griffie te mailen. De griffie heeft de pleitnota voor de zitting aan de aangeklaagde advocaat gestuurd, waardoor die advocaat een grote informatievoorsprong had. In de beslissing die de raad Den Haag vervolgens naar aanleiding van de klacht van verzoeker heeft genomen, heeft de tuchtrechter belangrijke jurisprudentie van het Hof van Discipline genegeerd en zijn er meerdere fouten gemaakt, aldus - nog steeds -  verzoeker.

2.4     De wrakingskamer overweegt als volgt. Op 12 juni 2020 heeft de griffie van de raad Amsterdam verzoeker een definitieve oproep voor de zitting van 6 juli 2020 gestuurd. In die oproep staat dat de tuchtrechter de voorzitter van de zitting is. Bij per e-mail gestuurde brief van 14 juni 2020 heeft verzoeker de raad Amsterdam verzocht de tuchtrechter te laten vervangen door een andere voorzitter omdat de tuchtrechter volgens verzoeker niet bevoegd zou zijn om op een zitting van de raad Amsterdam te fungeren als voorzitter. Verzoeker heeft daarbij tevens meegedeeld dat als de tuchtrechter niet zou worden vervangen, hij hem zal moeten wraken. Bij e-mail van 17 juni 2020 heeft de griffier van de raad Amsterdam verzoeker meegedeeld dat een voorzitter van een raad van discipline van rechtswege plaatsvervangend voorzitter is van een andere raad van discipline en dat de tuchtrechter in klagers brief van 14 juni 2020 geen aanleiding ziet zich terug te trekken dan wel een verschoningsverzoek in te dienen. Bij e-mail van 18 juni 2020 heeft verzoeker de griffier van de raad Amsterdam gevraagd op grond van welk wetsartikel een voorzitter van een raad van discipline plaatsvervangend voorzitter is van een andere raad van discipline en haar meegedeeld dat hij die informatie nodig heeft voor zijn voorgenomen wrakingsverzoek. Bij e-mail van dezelfde dag heeft zij verzoeker gewezen op artikel 46b lid 1 Advocatenwet. Verzoeker heeft vervolgens op 1 juli 2020 een wrakingsverzoek ingediend.

2.5    Een wrakingsverzoek dient te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden (artikel 513 lid 1 Wetboek van Strafvordering). Zoals uit het voorgaande blijkt is verzoeker er sinds 12 juni 2020 van op de hoogte dat de tuchtrechter zijn zaak zou voorzitten en sinds 17 juni 2020 dat de tuchtrechter zelf geen reden ziet om de zaak niet te behandelen. Dat is dan ook het moment waarop het wrakingsverzoek had kunnen worden gedaan. Door dit pas na twee weken te doen kan verzoeker niet worden ontvangen in zijn wrakingsverzoek. Het verzoek is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.

2.6    Het voorgaande betekent dat de op 6 juli 2020 bepaalde zitting onverkort doorgang kan vinden.

BESLISSING

De wrakingskamer:

- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. S. van Andel en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 3 juli 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.