Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:183

Zaaknummer

20-522/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing, Klacht deels nier-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en deels kennelijk niet-ontvankelijk. Niet is gebleken dat verweerder in 2018 wederom als advocaat voor zijn partner is opgetreden in het geschil met klager.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  17 augustus 2020

in de zaak 20-522/A/A

naar aanleiding van de klacht van: 

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 8 juli 2020 met kenmerk 1011313, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft een geschil (gehad) met zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw). Op 7 juli 2016 heeft de advocaat van klager telefonisch een kort geding aan de vrouw aangezegd. Verweerder heeft zich diezelfde dag als advocaat van de vrouw gemeld en inhoudelijk gereageerd. Hij heeft een viertal brieven en een e-mail aan de advocaat van klager gestuurd. Verweerder onderhield op dat moment een affectieve relatie met de vrouw.

1.2    Op 8 augustus 2016 heeft klager bij het kantoor van verweerder en bij de deken een klacht ingediend over verweerder. In die klacht verwijt klager verweerder dat hij de Gedragsregels en de Advocatenwet heeft overtreden door zijn partner, de vrouw, te vertegenwoordigen in een procedure en dat hij daarbij tevens zijn emotie laat meespelen.

1.3    Bij e-mail van 11 augustus 2016 heeft mr. H, een kantoorgenoot van verweerder, op de klacht van klager gereageerd. Mr. H heeft klager onder meer geschreven:

“Ampel beraad leidt ertoe dat ik mij uw bezwaren tegen het optreden van [verweerder] of zijn kantoorgenoten als advocaat van [de vrouw] in de geschillen met u kan voorstellen. Ik besprak dit inmiddels met [verweerder]. Hij staakt zijn werkzaamheden en heeft overigens na 15 juli jl. geen werkzaamheden meer verricht.”

1.4    Klager heeft mr. H hierop bij e-mail van 14 augustus 2016 bedankt voor zijn reactie en hem meegedeeld dat als de vrouw en verweerder zich eraan houden hij het hierbij zal laten.

1.5    Bij brief van 16 augustus 2016 heeft de deken klager onder meer geschreven:

“Ik begrijp van [mr. H] dat hij als behandelaar van uw klacht binnen [het kantoor] de zaak heeft opgepakt en dat ertoe geleid heeft dat [verweerder] niet langer als advocaat voor uw ex-echtgenote optreedt en dat op geen andere advocaten van [het kantoor] zullen optreden.

(…)

Gegeven deze opvolging van uw klacht door [het kantoor] ga ik ervan uit dat u die opvolging kwalificeert als de objectieve behandeling waarvan u het belang in de laatste alinea van uw brief d.d. 8 augustus jl. onderstreept zodat verdere inhoudelijke behandeling door ons dit moment niet wordt verwacht.

Mocht deze veronderstelling niet juist zijn dan hoor ik dat graag.”

Klager heeft hierop niet gereageerd.

1.6    Medio augustus 2019 heeft klager zich wederom tot mr. H gewend omdat verweerder en zijn kantoor volgens hem opnieuw zouden zijn opgetreden voor de vrouw in het geschil met klager.

1.7    Op 24 september 2019 heeft klager bij de deken opnieuw een klacht ingediend over verweerder. Klager heeft op diezelfde datum tevens een klacht ingediend over mr. H (zaaknummer 20-521/A/A). In die zaak wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de Gedragsregels en de Advocatenwet overtreden door in 2016 de vrouw te vertegenwoordigen in het geschil met klager. Hierbij heeft hij zijn eigen emotie laten meespelen.

b)    Verweerder is in 2018 wederom opgetreden als advocaat van de vrouw in het geschil met klager.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel. Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen.

4.2    Klager verwijt verweerder dat hij in 2016 is opgetreden als advocaat van de vrouw. Klager heeft daarover op 8 augustus 2016 bij het kantoor van verweerder en bij de deken een klacht ingediend. Naar aanleiding van die klacht heeft mr. H klager bij e-mail van 11 augustus 2016 meegedeeld dat verweerder zijn werkzaamheden voor de vrouw staakt. De deken heeft klager hierop meegedeeld dat hij er vanuit gaat dat verdere inhoudelijke behandeling van de klacht niet wordt verwacht. Klager heeft hierop niet gereageerd. De deken heeft de op 8 augustus 2016 ingediende klacht gelet hierop als ingetrokken mogen beschouwen. Op 24 september 2019 heeft klager bij de deken opnieuw een klacht ingediend over het optreden van verweerder in 2016 als advocaat van de vrouw. Nu tussen het indienen van deze klacht (op 24 september 2019) en het optreden van verweerder voor de vrouw (in juli/augustus 2016) meer dan drie jaar is verstreken, is klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel b)

4.3    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij in 2018 wederom is opgetreden als advocaat van de vrouw. Volgens klager zou de vrouw tijdens een mediationgesprek op 19 juni 2018 hebben gezegd dat “een heel team advocaten en notarissen vanuit het kantoor van verweerder aan haar zaak werkten onder leiding van verweerder”. Verweerder betwist dat hij en/of zijn kantoor na 11 augustus 2016 nog werkzaamheden voor de vrouw heeft/hebben verricht. Hiertegenover heeft klager zijn klacht niet met bewijsstukken onderbouwd. Klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 17 augustus 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.