Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:171

Zaaknummer

20-462/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Tussen klager en verweerder is geen advocaat-cliëntrelatie tot stand gekomen. Het stond verweerder vrij de zaak van klager niet aan te nemen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  3 augustus 2020

in de zaak 20-462/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 19 juni 2020 met kenmerk ks/re/20-149/1137090, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 21 februari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder op het kantoor van verweerder. Klager wenste de rechtsbijstand van verweerder omdat klager onterecht zou zijn aangehouden en een nacht heeft doorgebracht in de cel. Klager wilde de Staat aansprakelijk stellen voor de schade die hij daardoor zou hebben geleden.

1.2    Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder klager geschreven:

“Zoals vanochtend met u besproken zou ik nog nadenken over uw zaak en of ik u daarin bij kon staan.

Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik niet kan voorzien in uw verzoek om u juridische bijstand te verlenen. Zoals u vanochtend al aangaf gaat u nu op zoek gaan naar een andere advocaat die u wel bij kan staan. Ik hoop dat u snel iemand zult vinden die u wel bij kan staan.”

1.3    Bij e-mail van 26 februari 2019 heeft klager verweerder onder meer bedankt voor zijn e-mail en hem meegedeeld dat hij verder zal zoeken naar een advocaat die hem kan bijstaan.

1.4    Op 11 juli 2019 heeft, na een verwijzing door het Juridisch Loket, een tweede gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder op het kantoor van verweerder, dit in verband met een geschil dat klager heeft (gehad) met de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO).

1.5    Bij e-mail van 6 augustus 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Voor mijn vakantie hebben wij elkaar gesproken omdat u in beroep bent gegaan tegen het afwijzen van het levenlanglerenkrediet voor sommige vakken van de OU. Ik heb met u afgesproken dat ik na mijn vakantie wat dieper op de zaak in zou gaan om te kijken of u kans maakt met het ingediende beroep.

Uit het aanvraagformulier wat ik heb gevonden worden wel bedragen gevraagd, maar geen bewijzen. Aangezien het aantal studiepunten en de kosten per studiepunt vast staan, lijkt het mij voor zich spreken dat u verder geen bewijs in hoeft te leveren.

Wat ik wel tegen kwam is, wanneer u een studie niet afmaakt waar u krediet voor heeft gekregen, u dit terug moet betalen. Ik adviseer u dan ook om uw studie via de OU af te maken en geen gebruik te maken van een andere aanbieder.

(…)

Ik ga u verder niet bijstaan in uw beroepsprocedure en adviseer u om in overleg met DUO naar een oplossing te zoeken of contact met de OU op te nemen om na te gaan of u in aanmerking komt voor de kortingsregeling.”

1.6    Bij e-mail van 12 augustus 2019 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“Dank voor uw e-mail. Uit correspondentie met Duo blijkt dat ik wel diverse stukken diende aan te leveren, omdat ik dat pas na facturatie deed, zijn die aanvragen te laat geweest, stelt Duo. Na doorvragen bij Duo kreeg ik bericht dat ik dat met een ‘willekeurig pdf’ had moeten/kunnen doen. Een wijze van declareren waar ik als rechtenstudent moeilijk aan mee kan doen.

Om die reden heb ik Duo, wegens weigering deel te mogen nemen aan diverse tentamens, aansprakelijk gesteld. Ik vind, door vertraging welke ik opliep, dat Duo jegens mij onrechtmatig heeft gehandeld. Dat is aan Duo te wijten.

Beroepszaak is nu in behandeling.”

1.7    Op 13 augustus 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de zaak van klager, waarvoor klager door het Juridisch Loket naar verweerder was verwezen, niet goed behandeld.

b)    Door de behandeling van verweerder is vertraging ontstaan waardoor klager schade heeft geleden.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of tussen klager en verweerder een advocaat-cliëntrelatie tot stand is gekomen. Zij beantwoordt deze vraag ontkennend. Anders dan klager kennelijk veronderstelt, betekent het enkele feit dat hij door het Juridisch Loket is verwezen naar verweerder niet dat een advocaat-cliëntrelatie tussen klager en verweerder tot stand is gekomen. Er heeft op 11 juli 2019 een intakegesprek plaatsgevonden en naar aanleiding daarvan heeft verweerder besloten de zaak van klager niet aan te nemen. Dat stond verweerder vrij en hij heeft dit ook duidelijk geschreven in zijn e-mail aan klager van 6 augustus 2019. Dat klager dit ook zo heeft begrepen wordt bevestigd door het feit dat hij in zijn klacht van 13 augustus 2019 spreekt over zichzelf als voormalig cliënt. Klager heeft voorts onvoldoende betwist dat verweerder in een telefoongesprek op 16 augustus 2019 een toelichting heeft gegeven op zijn e-mail van 6 augustus 2019 en dat klager in reactie daarop heeft gezegd dat dit afdoende was en dat er verder geen vragen meer waren.

4.3    Voor zover klager er ook – aanvullend – over klaagt dat verweerder zijn zaak tegen de Staat niet goed heeft behandeld geldt dat verweerder heeft besloten ook deze zaak niet aan te nemen, hetgeen hij duidelijk heeft geschreven in zijn e-mail aan klager van 21 februari 2019. Dat klager dit ook zo heeft begrepen blijkt uit de e-mail van klager aan verweerder van 26 februari 2019.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 3 augustus 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.