Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-07-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:170
Zaaknummer
20-452/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerder de afwikkeling van de nalatenschap heeft gefrustreerd.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 juli 2020
in de zaak 20-452/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: L. van Dinter
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 17 juni 2020 met kenmerk 1061974/EJH/RAB, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 en I tot en met V. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlage van de gemachtigde van klaagster aan de raad van 24 juni 2020.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 De echtgenoot van klaagster (hierna: erflater) is op 27 mei 2015 overleden. Klaagster is benoemd tot testamentair executeur en tot erfgenaam onder ontbindende voorwaarde. Zijn kinderen, twee dochters en een zoon, heeft erflater benoemd tot erfgenamen onder opschortende voorwaarde. In het testament is een zogenaamde tweetrapsmaking opgenomen.
1.2 Klaagster heeft in eerste instantie geprobeerd in onderling overleg tot een boedelbeschrijving te komen. Dat is niet gelukt. Verweerder heeft daarop namens de zoon van erflater (die is geboren uit het eerste huwelijk van erflater en de stiefzoon is van klaagster, hierna: de zoon) op 27 maart 2017 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot het ontslag van klaagster als executeur en tot benoeming van een vereffenaar.
1.3 Op 19 mei 2017 heeft de mondelinge behandeling van het hiervoor in 1.2 genoemde verzoek plaatsgevonden. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen door middel van mediation tot een minnelijke regeling te komen. Het mediationtraject dat vervolgens is gestart heeft niet tot een minnelijke regeling geleid.
1.4 Bij beschikking van 7 juni 2018 heeft de kantonrechter onder meer klaagster uit haar functie van executeur ontslag verleend en tevens de notariële boedelbeschrijving bevolen en daarbij een notaris aangewezen die boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater zal opmaken.
1.5 Op 18 juli 2018 heeft verweerder de notaris meegedeeld dat uit het eerste huwelijk van erflater nog een onverdeelde boedel rest welke ten laste van de nalatenschap dient te komen. Verweerder had dit klaagster ook al meegedeeld in een brief van 28 augustus 2015.
1.6 Op 4 januari 2019 heeft de notaris een eerste conceptversie van de boedelakte opgesteld.
1.7 Op 18 oktober 2019 heeft de notaris de definitieve conceptversie van de boedelakte aan de rechtbank gestuurd. Op 17 december 2019 heeft verweerder hierop namens de zoon gereageerd en daarbij tevens om het ontslag van de notaris en benoeming van een vereffenaar verzocht.
1.8 Op 6 januari 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.9 Bij beschikking van 23 april 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de zoon om de benoeming van de notaris in te trekken en een vereffenaar te benoemen afgewezen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater stelselmatig heeft gefrustreerd. Hij heeft vanaf augustus 2015 allerlei veronderstellingen en beschuldigingen geponeerd waarvoor hij nimmer relevante documenten heeft aangedragen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen.
4.2 Klaagster heeft zich op 6 januari 2020 beklaagd over het handelen en/of nalaten van verweerder, die sinds (in ieder geval) 28 augustus 2015 bij de zaak betrokken is. Voor zover de klacht betrekking heeft op een handelen en/of nalaten van verweerder van voor 6 januari 2017, is de klacht niet-ontvankelijk gelet op het bepaalde in artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet.
4.3 Voor zover de klacht ziet op de periode na 6 januari 2017 geldt het volgende.
4.4 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater stelselmatig frustreert. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat de zoon van mening was dat klaagster haar taak als executeur niet naar behoren uitvoerde en dat hij daarom in opdracht van de zoon een verzoek heeft ingediend om haar als executeur te ontslaan. De vervolgens door de rechtbank benoemde notaris is een ongelukkige benoeming geweest, omdat gebleken is dat klaagster op voorhand al contact had opgenomen met deze notaris. Volgens de zoon heeft de notaris niet correct gehandeld en ten minste de schijn van partijdigheid gewekt. In het bijzonder is het de zoon opgevallen dat de notaris de boedelbeschrijving zoals opgemaakt door klaagster zonder verder onderzoek heeft overgenomen. In opdracht van de zoon heeft verweerder daartegen bezwaar gemaakt. Bovendien ontstond er een discussie met de notaris over het alleszins redelijke vermoeden van de zoon van het bestaan van een onverdeelde huwelijksgemeenschap van zijn ouders. Dit punt is uiteindelijk beslecht doordat de notaris uiteindelijk de akte van verdeling wist te achterhalen. Er is dus inderdaad, in opdracht van de zoon, een kritische houding aangenomen tegenover de notaris, maar op goede gronden, aldus verweerder.
4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft namens zijn cliënt een verzoek tot ontslag van klaagster als executeur en benoeming van een vereffenaar bij de rechtbank ingediend. Verweerder mocht dat doen in het belang van zijn cliënt, die vond dat klaagster haar taak als executeur niet naar behoren uitoefende. Verweerder heeft vervolgens, nadat het verzoek was toegewezen en een notaris was benoemd, een, zoals hijzelf zegt, kritische houding ten opzichte van de notaris aangenomen. Verweerder heeft in zijn verweer op de klacht toegelicht waarom hij dit heeft gedaan. Ook dit mocht verweerder doen in het belang van zijn cliënt. Dat verweerder hierbij de belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel is niet gebleken. Van obstructie is geen sprake Evenmin is gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist waren. Het is verder niet aan de tuchtrechter om de inhoudelijke opstelling van de zoon die door verweerder wordt vertegenwoordigd te beoordelen. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter.
4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, voor zover die ziet op de periode voor 6 januari 2017, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 27 juli 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.