Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-06-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:94

Zaaknummer

19-616/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verzet. Het verzet tegen een klachtonderdeel is gegrond, maar het klachtonderdeel is ongegrond. Het verzet is voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 juni 2020 in de zaak 19-616/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 27 november 2019, hersteld bij herstelbeslissing van 4 december 2019, op de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerster

gemachtigden: mrs. R.R. Crince le Roy en J.S. Bilgi

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 30 november 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 6 september 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2019/59 cij/mb van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 27 november 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijke kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 28 november 2019 verzonden aan partijen. Bij herstelbeslissing van 4 december 2019 is een kennelijke fout in de voorzittersbeslissing hersteld.

1.4    Op 23 december 2019 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 24 december 2019 ontvangen.

1.5    De behandeling van het verzet is aangevangen op 9 maart 2020. Omdat klaagster niet ter zitting verscheen en omdat niet kon worden vastgesteld dat zij deugdelijk was opgeroepen, is de behandeling aangehouden tot 18 mei 2020. Op laatstgemelde datum heeft vanwege de coronacrisis een zitting per videoconference plaatsgevonden. Van de beide zittingen is een proces-verbaal opgemaakt.

1.6    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 18 mei 2020. Daarbij waren verweerster en mr. Bilgi aanwezig. Klaagster heeft kort voor de zitting per e-mail aan de raad laten weten dat ze niet aan de videoconference zou deelnemen en dat zij “het digitaal poppentheater” aan zich voorbij zou laten gaan.

1.7    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

 

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

2.2    Het oordeel van de voorzitter dat klaagster geen belang heeft bij klachtonderdelen a, d en e is onjuist.

2.3    Met het oordeel dat geen norm zich ertegen verzet dat een advocaat (in dienstbetrekking) deel uitmaakt van een aan de werkgever verbonden commissie is de voorzitter voorbij gegaan aan bepalingen van het Professionele Statuut, de Verordening op de advocatuur en de gedragsregels. Dat advocaten partijdig zijn en uitsluitend het belang van hun cliënt behartigen staat eraan in de weg dat verweerster onderdeel vormt van de Commissie Wetenschappelijke integriteit (hierna ook: de CWI).

2.4    De voorzitter heeft miskend dat klachtonderdeel i gaat over de vraag of verweerster “als advocaat van bij het behartigen van de belangen van prof X en bij het behartigen van de belangen van de vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit namens haar cliënten achter de schermen brieven kan schrijven zonder zich aan [klaagster] bekend te maken”.

2.5    De voorzitter heeft bij het vaststellen van het toetsingskader miskend dat verweerster haar rol in de CWI vervult in haar hoedanigheid van advocaat. Daarnaast is de voorzitter voorbijgegaan aan het bepaalde in artikel 1 van het Professionele Statuut.

2.6    Klaagster heeft in het verzetschrift gemeld dat zij op 11 september 2019 bij de deken nieuwe klachten heeft ingediend tegen verweerster. Deze klachten heeft klaagster in haar verzetschrift opgenomen. De eerste nieuwe klacht houdt in dat verweerster niet zorgvuldig heeft gehandeld nu zij als vast lid van de CWI verantwoordelijk is voor de foutieve informatie op het voorblad van het advies van die commissie. De tweede nieuwe klacht houdt in dat op 31 juli 2018 een besluit is genomen tot verdaging van het advies van de CWI. Aan dit “verdagingsbesluit” kleven volgens klaagster allerlei gebreken. Uit deze gebreken blijkt dat verweerster zich niet uit de CWI heeft teruggetrokken en zelfs de verdaging ervan heeft geïnitieerd. Volgens klaagster blijkt dat verweerster als vast lid van de CWI wel degelijk betrokken was bij het advies van de CWI omdat zij verantwoordelijk is voor het verdagingsbesluit” en verweerster op die manier een langere doorlooptijd beschikbaar kreeg klaagsters melding te bestuderen.

2.7    Klaagster heeft de raad uitdrukkelijk verzocht om de nieuwe klachten tegen verweerster bij de beoordeling in deze zaak te betrekken.

2.8    Klaagster heeft in haar verzetschrift de klachtonderdelen j en k geherformuleerd en verzoekt de raad deze geherformuleerde klachten te beoordelen.

2.9    Dat wat klaagster in verzet verder heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Klaagster is in 2016 onder behandeling geweest bij een academisch ziekenhuis.

3.2    Verweerster is advocaat in dienstbetrekking bij dat ziekenhuis.

3.3    In 2017 heeft klaagster bij de algemene klachtencommissie van het ziekenhuis een klacht tegen professor X, verbonden aan dit ziekenhuis, ingediend.

3.4    In 2017 heeft klaagster een conceptmelding gedaan over professor X bij de toenmalige vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit. Na een bericht aan klaagster dat professor X, volgens de vertrouwenspersoon, niets kon worden verweten, heeft klaagster deze klacht laten rusten.

3.5    In mei 2018 heeft klaagster professor X benaderd over de tegen hem ingediende klacht. Daarnaast heeft klaagster het ziekenhuis benaderd met een klacht over de afhandeling van de hiervoor in 3.4 bedoelde conceptmelding. Over beide klachten heeft verweerster overleg gehad met de klachtfunctionaris van het ziekenhuis, die weer overleg had gehad met professor X.

3.6    Eind mei 2018 heeft klaagster over beide klachten gesproken met de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Op 25 juni 2018 heeft klaagster een melding ingediend tegen professor X op grond van de Meldingsregeling Wetenschappelijke Integriteit van het ziekenhuis (hierna: Meldingsregeling WI).

3.7    Volgens de Meldingsregeling WI wordt een melding ingediend bij de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. De Meldingsregeling WI schrijft ook voor dat, voordat een melding inhoudelijk wordt behandeld, de vaste Commissie Wetenschappelijke Integriteit (hierna ook: CWI) de Raad van Bestuur adviseert over (de ontvankelijkheid van) de melding. De CWI bestaat uit een voorzitter, één vast lid en een secretaris die de CWI ambtelijk ondersteunt. Verweerster is vast lid van de CWI.

3.8    Een e-mail van 31 juli 2018, door de secretaris van de CWI aan klaagster gestuurd, heeft de volgende inhoud:

“(…) In overleg met de Decaan heeft de vaste Commissie Wetenschappelijke Integriteit vanwege de vakantieperiode een langere doorlooptijd beschikbaar om uw melding te bestuderen. Mijn inschatting is dat u medio september nader bericht over uw melding kan verwachten. (…)”

3.9    In het advies wetenschappelijke integriteit van de CWI van 21 september 2018 staat onder de inleiding dat de Vaste Commissie is samengesteld uit dr. K als voorzitter, verweerster (als lid) en ir. B als secretaris. Op de volgende pagina van het advies, onder “Werkwijze”, staat onder meer het volgende:

“(…) [Verweerster] heeft zich voor het beoordelen van deze casus teruggetrokken om elke twijfel weg te nemen over enige betrokkenheid in dossiers van melder. De voorzitter heeft gebruik gemaakt van artikel 4.3d (RvD: lees 4.3 sub c) door advies te vragen aan de heer [mr. H]. (…)”

3.10    Bij brief van 31 oktober 2018 heeft de Raad van Bestuur van het ziekenhuis aan klaagster onder meer het volgende geschreven:

“(…) Aangezien u in uw aanvullende klachten uw twijfels uit over de onafhankelijkheid van de Commissie merk ik hierover het volgende op. (…) Om elke twijfel over de onafhankelijke beoordeling van uw klacht weg te nemen, heeft [verweerster] zich voor het beoordelen van deze casus teruggetrokken. De reden hiervoor is dat zij eerder kennis heeft genomen van uw bezwaren tegen […] waarover u destijds met de klachtenfunctionaris van het [naam ziekenhuis] heeft gesproken. In verband met het ontbreken van juridische expertise in de Commissie als gevolg van de afwezigheid van [verweerster] heeft de voorzitter van de Commissie gebruik gemaakt van de in artikel 4.3 onder c geboden mogelijkheid om advies te vragen aan een derde, in dit geval aan de heer mr. [H.] (…) De Commissie heeft mij geadviseerd uw klachten niet-ontvankelijk te verklaren. Ik volg hierbij het advies van de Commissie en verklaar de melding niet-ontvankelijk op basis van het feit dat geen van de klachtonderdelen vallen onder de definitie van Wetenschappelijke Integriteit (…).”

3.11    Bij brief van 30 november 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Bij brief van 6 februari 2019 heeft zij de klacht aangevuld.

3.12    Voor de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

 

4    BEOORDELING

Nieuwe en geherformuleerde klachtonderdelen

4.1    Klaagster heeft klachtonderdelen j en k in haar verzetschrift geherformuleerd en zij heeft daarnaast, in verzet, nieuwe klachtonderdelen voorgelegd aan de raad.

4.2    De raad zal niet over de geherformuleerde en nieuwe klachtonderdelen oordelen. Het karakter van de verzetprocedure staat daaraan in de weg. In verzet wordt namelijk getoetst of in redelijkheid moet worden getwijfeld aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast, de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten of is uitgegaan van een onjuiste onvolledige klachtformulering.

4.3    Over de nieuwe en geherformuleerde klachtonderdelen heeft de voorzitter niet geoordeeld, dat wil zeggen niet kunnen oordelen. Van een fout van de voorzitter is daarom geen sprake en deze nieuwe en geherformuleerde klachten kunnen daarom niet leiden tot een gegrond verzet.

4.4    De raad voegt daaraan nog toe dat het ne bis in idem-beginsel eraan in de weg staat dat de tuchtrechter een oordeel geeft over de nieuwe en geherformuleerde klachtonderdelen. De nieuwe en geherformuleerde klachtonderdelen zijn gegrond op feiten en omstandigheden die klaagster bij het indienen van haar klacht op 30 november 2018 al bekend waren of hadden kunnen zijn. Klaagster had de nieuwe en geherformuleerde klachtonderdelen aldus naar voren moeten brengen bij de klacht die zij op 30 november 2018 heeft ingediend bij de deken of uiterlijk in haar repliek d.d. 6 februari 2019. De raad onderschrijft de beslissing van de deken om de nieuwe klachtonderdelen die klaagster op 11 september 2019 bij hem heeft ingediend niet in behandeling te nemen.

Verzet tegen klachtonderdeel i)

4.5    De voorzitter heeft klachtonderdeel i kennelijk ongegrond verklaard op de grond dat, zakelijk weergegeven, niet is komen vast te staan dat verweerster betrokken was bij het advies van de CWI. Naar het oordeel van de raad heeft klaagster in verzet terecht opgemerkt dat klachtonderdeel i niet gaat over de door klaagster gestelde betrokkenheid bij (het opstellen van) het advies van de CWI. Dit betekent dat de voorzitter een onjuist toetsingskader heeft toegepast. Het verzet, voor zover dat is gericht tegen klachtonderdeel i, is daarom gegrond. De raad zal opnieuw oordelen over het klachtonderdeel.

Klachtonderdeel i)

4.6    Aan het klachtonderdeel ligt de stelling ten grondslag dat een advocaat zonder meer verplicht is om zich kenbaar te maken aan zijn wederpartij. Deze stelling is onjuist. Een cliënt kan er met zijn advocaat voor kiezen dat de advocaat op de achtergrond blijft en geen mededeling doet aan de wederpartij over zijn bijstand aan zijn cliënt. Een advocaat gedraagt zich daarmee niet onbetamelijk jegens de wederpartij. Klachtonderdeel i is naar het oordeel van de raad ongegrond.

Verzet tegen de overige klachtonderdelen

4.7    De raad is van oordeel dat de door klaagster tegen de overige klachtonderdelen aangevoerde verzetgronden niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van die klachtonderdelen de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klachtonderdelen a, d en e terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzitter heeft de klachtonderdelen b, c, f, g, h, j (oorspronkelijke formulering) en k (oorspronkelijke formulering) terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard.

4.8    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klachtonderdelen a, b, c, d, e, f, g, h, j (oorspronkelijke formulering), en k (oorspronkelijke formulering). De raad zal het verzet gericht tegen deze klachtonderdelen daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet tegen klachtonderdeel i gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel i ongegrond;

-    verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2020.