Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-06-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:97

Zaaknummer

20-281/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Het is niet aan de tuchtrechter een oordeel te geven over de inhoud van een door verweerster ingediende vordering tot schadevergoeding in de strafzaak tegen klager.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 juni 2020 in de zaak 20-281/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

gemachtigde

 

over:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 7 april 2020 met kenmerk R 2020/21 edl/gh, door de raad ontvangen op 8 april 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft op 18 november 2017 de heer E mishandeld.

1.2    Verweerster heeft in de strafzaak tegen klager, namens de heer E, een verzoek tot schadevergoeding ingediend ter hoogte van € 27.417,57 en vergoeding van proceskosten ad € 4.192,65. Klager is door de rechtbank veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de heer E tot een bedrag van € 4.756,17 en tot betaling van proceskosten ad € 800,-. Het verzoek is voor het overige afgewezen.

1.3    Klager heeft vervolgens zijn gemachtigde benaderd voor een beoordeling van het door verweerster ingediende verzoek. De gemachtigde stelt dat vrijwel alle onderdelen van het verzoek niet op waarheid berusten, op grond waarvan hij deze onderdelen van het verzoek als vals heeft betiteld. De gemachtigde heeft daarover op 15 juli 2019 een brief geschreven aan verweerster, met het voorstel dat zij de schade aan klager zou vergoeden. Verweerster heeft niet op deze brief gereageerd.

1.4    Op 26 augustus 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij als advocaat schuldig is aan het bij de rechtbank indienen van meerdere valse claims, waarbij de schijn van betrouwbaarheid bij de rechtbank is gewekt vanuit haar beroep als advocaat, waardoor verweerster de rechtbank heeft misleid.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft aangevoerd dat de heer E zijn schade aan haar heeft opgegeven en dat zij dit waar mogelijk, doenlijk en voor zover nodig heeft onderbouwd en gecontroleerd. Verweerster stelt zich op het standpunt dat de discussie over de schadeclaim van de heer E op de strafzitting moet worden gevoerd en dat het niet binnen het tuchtrecht past om de schadeclaim te (her)beoordelen. De klacht moet daarom ongegrond worden verklaard, aldus verweerster.

3.2    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht gaat over een gedraging van de advocaat van de benadeelde partij/het slachtoffer in de onderliggende strafzaak. Het slachtoffer is naar het oordeel van de raad aan te merken als de wederpartij van de klager. Het slachtoffer heeft van klager immers als benadeelde partij een schadevergoeding gevorderd. De vordering van de benadeelde partij wordt gezien als een civiel onderdeel van een strafzaak. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien (1) de advocaat feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (2) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (1) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

4.2    De klacht van klager ziet op de inhoud van de door verweerster ingediende vordering tot schadevergoeding in de strafzaak tegen klager. Het is niet aan de tuchtrechter daarover een oordeel te geven, tenzij verweerster feiten naar voren heeft gebracht waarvan zij wist of redelijkerwijs kon weten dat die in strijd met de waarheid waren en zij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. Daarvan is hier geen sprake. Dat verweerster in de vordering tot schadevergoeding feiten naar voren heeft gebracht waarvan zij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken. Als de door verweerster gestelde feiten al onjuist waren, lag het op de weg van klager, dan wel zijn advocaat, om deze feiten in de strafzaak te weerspreken en weerleggen. Het is vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten. Dat is in deze zaak ook gebeurd.

4.3    Door klager is nog gesteld dat de rechtbank er kennelijk van uit is gegaan dat de vorderingen rechtmatig en eerlijk waren, omdat zij zijn ingediend door een advocaat. Deze aanname is onjuist. De rechtbank stelt geen schade vast op basis van de enkele mededeling van een advocaat. Ook een advocaat dient bewijs te overleggen van de door zijn of haar cliënt geleden schade, wat verweerster ook getracht heeft te doen.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2020.