Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:130

Zaaknummer

200053

Inhoudsindicatie

Beroep inzake schorsing ex artikel 60ab advocatenwet. Verweerder is circa een half jaar geleden uit detentie ontslagen, zodat die grond (lid 2) voor de spoedshalve voorziening is vervallen. Het hof oordeelt ten aanzien van de spoedshalve schorsing in de zin van 60ab lid 1 dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een onmiddellijk ingrijpen voor de periode dat de tuchtprocedure inzake het dekenbezwaar nog niet is afgerond. Verweerder heeft uitgebreid gemotiveerd dat hij tot inzicht is gekomen dat hij zich anders zal moeten opstellen en reageren en toegelicht hoe de incidenten konden gebeuren. Daarbij hebben het afgelopen half jaar, waarin het beroep bij het hof van discipline aanhangig was, geen incidenten plaatsgevonden en is de relatie met de vriendin van verweerder in rustiger vaarwater gekomen. De deken heeft in dit verband het door hem aangevoerde dreigende gevaar voor herhaling van strafbare feiten onvoldoende concreet gemaakt behalve door te verwijzen naar de gebeurtenissen in het verleden. Ook ten aanzien van de schending van de administratieplicht door verweerder oordeelt het hof dat de deken reden heeft tot zorg maar dat dit onvoldoende aanknopingspunten biedt voor onmiddellijk ingrijpen zonder de behandeling van het dekenbezwaar af te wachten. Het hof heft de schorsing op grond van 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang op.

Uitspraak

BESLISSING                               

van 24 juli 2020

in de zaak 200053

naar aanleiding van het hoger beroep:

verweerder

tegen:

de deken

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van 17 januari 2020 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 19-856/DB/OB). Deze beslissing is op dezelfde dag aan partijen toegezonden. In deze beslissing is het verzoek tot schorsing ex artikel 60ab lid 1 en lid 2 Advocatenwet van de deken toegewezen en schorst verweerder met onmiddellijke ingang als advocaat en is het meer of anders gevorderde afgewezen.  

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2020:1.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van verweerder tegen deze beslissing is op 17 februari 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het e-mailbericht d.d. 16 juni 2020 met bijlagen van de gemachtigde van verweerder;

-    het e-mailbericht d.d. 25 juni 2020 met bijlage van de gemachtigde van verweerder.

 

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 juni 2020. Daar verschenen verweerder en zijn gemachtigde, mr. I.F. Schouwink, met [mevrouw T.] en de deken met de adjunct-secretaris van het bureau van de orde, [naam adjunct-secretaris].

 

3    HET VERZOEK

3.1    De deken heeft primair verzocht om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 60ab lid 1 Advocatenwet met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk te schorsen.

Ter toelichting van zijn verzoek verwijst de deken naar het dekenbezwaar dat hij op 23 december 2019 bij de raad heeft ingediend en dat bij de raad bekend is onder zaaknummer 19-857/DB/OB/d. Uit het dekenbezwaar blijkt naar het oordeel van de deken in voldoende mate dat er jegens verweerder een ernstig vermoeden bestaat van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Naar het oordeel van de deken rechtvaardigen de ernst van de (strafrechtelijke) incidenten en het niet nakomen van de administratieplicht de onmiddellijke schorsing in de uitoefening van de praktijk van verweerder. Ondanks eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen, diverse aanhoudingen, inverzekeringstellingen, de benoeming van een advocaat-toezichthouder en een schorsingsperiode van vier weken blijft verweerder zich onbetamelijk gedragen waarmee het aanzien van de advocatuur wordt geschaad. De administratie is onvoldoende betrouwbaar, waardoor verweerders nieuwe accountant de aansluiting tussen de verschillende boekjaren niet kan maken en ondanks herhaalde verzoeken is de gecombineerde administratie van het advocatenkantoor en de shisha lounge nog altijd niet gesplitst. Ook heeft verweerder te laat de ONK en CCV-opgave ingediend.

3.2    De deken heeft secundair verzocht om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 60ab lid 2 Advocatenwet met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk te schorsen. Op 16 december 2019 is verweerder in bewaring gesteld. Ten tijde van de indiening van het verzoek zat verweerder in voorlopige hechtenis.

 

4    DE FEITEN

4.1    De raad heeft de feiten vastgesteld. In beroep is tegen die feitenvaststelling niet gegriefd. Het hof maakt die feiten tot de zijne en neemt die voor leesbaarheid van deze beslissing over (met behoud nummering raad):

2.1 Bij beslissing van de raad d.d. 12 december 2016 (kenmerk 16-736/DB/OB) is een tegen verweerder ingediende klacht gegrond verklaard en is aan hem een waarschuwing opgelegd. Bij beslissing van de raad d.d. 1 mei 2017 (kenmerk 16-1184/DB/OB/d) is een tegen verweerder ingediend dekenbezwaar gegrond verklaard en is aan hem een voorwaardelijke schorsing voor de duur van één week opgelegd.

2.2 Bij beslissing d.d. 28 mei 2018 (kenmerk 18-327/DB/OB/d) heeft de raad beslist op een op 1 mei 2018 door de deken ingediend verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet. De raad heeft bij wijze van voorziening bepaald dat verweerder zijn werkzaamheden verricht onder het toezicht van een door de deken aan te wijzen advocaat.

2.3 Bij beslissing van de raad d.d. 22 oktober 2018 (kenmerk 18-495/DB/OBN/d) is een tegen verweerder ingediend dekenbezwaar gegrond verklaard, heeft de raad samengevat weergegeven geoordeeld dat verweerder met zijn gedrag in privé het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsbeoefening heeft geschaad en is aan hem een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twaalf weken opgelegd. Bij beslissing van eveneens 22 oktober 2018 (kenmerk 18-496/DB/OB) heeft de raad de tenuitvoerlegging gelast van de bij beslissing d.d. 1 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke schorsing.

2.4 Bij beslissing d.d. 14 januari 2019 (kenmerk 18-928/DB/OB) heeft de raad het op 23 november 2018 door klager ingediende verzoek tot opheffing van de bij beslissing d.d. 28 mei 2018 getroffen voorziening ex artikel 60ab Advocatenwet afgewezen.

2.5 Het Hof van Discipline heeft op 25 maart 2019 de beslissing van de raad d.d. 22 oktober 2018 gedeeltelijk vernietigd (voor wat betreft de maatregel) en een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk, opgelegd. De proeftijd van twee jaar is op grond van de herstelbeslissing van het Hof van Discipline d.d. 5 april 2019 ingegaan op 5 april 2019. Het onvoorwaardelijke deel van deze schorsing is ten uitvoer gelegd in de periode van 1 mei 2019 tot 29 mei 2019.

2.6 Op 21 juni 2019 is verweerder een nieuw advocatenkantoor begonnen. Op 22 juni 2019 is verweerder door het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant uitgenodigd om de ONK (opgave nieuw kantoor) in te vullen, teneinde de deken in staat te stellen om na te gaan of het nieuwe advocatenkantoor voldoet aan de regelgeving waaraan de ONK refereert. Na diverse rappellen van het bureau van de orde d.d. 6 juli, 10 september, 23 september en 15 november 2019 heeft verweerder de ONK op 22 november 2019 ingevuld.

2.7 Verweerder heeft op 4 april 2019 een uitnodiging voor het invullen van de CCV-opgave ontvangen. Na rappellen d.d. 23 september, 8 november en 14 november 2019 heeft verweerder de CCV-opgave op 22 november 2019 ingevuld.

[medewerker unit FTA] van de unit FTA en de adjunct-secretaris van het bureau van de orde van advocaten. Tijdens dit gesprek heeft verweerder toegezegd om de financiële stukken spoedig gereed te hebben. Tijdens dat gesprek is verweerder tevens erop gewezen dat hij de tot dan toe gecombineerde administratie van het advocatenkantoor en de door verweerder geëxploiteerde shisha-lounge diende te splitsen. Op 13 november 2019 heeft verweerder voorlopige cijfers aan de deken toegestuurd. Deze waren incompleet (zo ontbrak een balans) en de administraties van het advocatenkantoor en de shisha-lounge waren niet gesplitst. Op 14 november 2019 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder, de deken, [medewerker unit FTA] van de unit FTA en de adjunct-secretaris waarbij is afgesproken dat verweerder de financiële bescheiden uiterlijk 27 december 2019 zou aanleveren. Deze bescheiden zijn nog niet aangeleverd.

2.9 Op 2 juli 2019 heeft een confrontatie plaatsgevonden op of nabij het terrein van de volkstuintjes te Eindhoven. Bij dit incident waren verweerder, mevrouw T. en de moeder van T. betrokken. Tegen verweerder is aangifte gedaan van bedreiging en huisvredebreuk. Verweerder is op 2 juli 2019 aangehouden door de politie. De politie heeft in het proces-verbaal van aanhouding verklaard dat verweerder schreeuwde, zich trachtte te onttrekken aan de aanhouding en de aanwijzingen van de politie niet opvolgde. Verweerder is op 3 juli 2019 in verzekering gesteld en op 9 juli 2019 heeft de rechtbank de bewaring bevolen. De rechtbank overwoog:

“Verdachte heeft een moeizame relatie met [mevrouw T.], waarbij ze dan weer wel en dan weer niet contact met hem wil hebben. In ieder geval is duidelijk dat de familie van [mevrouw T.] tegen de relatie is. Zo lang die problematiek speelt, en er geen adequate oplossing is, is de kans op herhaling groot.”

De rechtbank heeft de bewaring op 9 juli 2019 geschorst, met de voorwaarden die in de schorsingsbeslissing zijn genoemd, waaronder een contactverbod met mevrouw T en haar familie en een gebiedsverbod.

2.10 In de nacht van 13 op 14 december 2019 heeft de politie van mevrouw T een telefonische melding gekregen, dat verweerder bij haar voor de deur stond en langdurig aanbelde en bonkte op de deur van haar woning. Toen de politie ter plaatse kwam, is verweerder met zijn auto weggereden, waarna een achtervolging heeft plaatsgevonden. Aan verweerder werden stoptekens gegeven die door hem werden genegeerd. Verweerder is door rood licht gereden en heeft met hoge snelheden gereden. De politie heeft verweerder tot stoppen gedwongen waarbij een aanrijding is ontstaan tussen verweerders auto en twee politieauto’s. Vervolgens is verweerder uit zijn auto gestapt en weggerend. Daarna is verweerder alsnog aangehouden. Een bij de achtervolging van verweerder betrokken politieagent heeft jegens verweerder aangifte gedaan van poging tot doodslag c.q. poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Op 14 december 2019 is verweerder in verzekering gesteld. Op 15 december 2019 is verweerder heengezonden en direct weer aangehouden wegens het niet naleven van de op 9 juli 2019 gestelde schorsingsvoorwaarden. Op 16 december 2019 is verweerder in bewaring gesteld.

4.2    Het hof vult de feiten van de raad als volgt aan.

4.3    Op 7 januari 2020 is verweerder uit detentie ontslagen.

4.4    De strafzaak tegen verweerder bevindt zich nog in de onderzoeksfase.

4.5    De boekhouder van verweerder, [naam boekhouder], heeft bij e-mail van 25 juni 2020 aan verweerder laten dat hij ervan uitgaan dat hij eind juli hooguit begin augustus van dit jaar de cijfers over de jaren 2014 tot en met het eerste half jaar 2020 kan opleveren.

4.6    De behandeling van het dekenbezwaar bij de raad van discipline staat gepland op 7 september 2020.

 

5    DE BEOORDELING

Beoordeling raad

5.1    Naar het oordeel van de raad is sprake van een dusdanig spoedeisend belang dat de door artikel 46 beschermde belangen schorsing met onmiddellijke ingang vergt. De raad heeft aan dat oordeel ten grondslag gelegd dat uit het door de deken overgelegde dossier voldoende blijkt dat verweerder gedrag toont dat absoluut ontoelaatbaar, een advocaat onwaardig is en het vertrouwen in de advocatuur schaadt. Het gedrag van verweerder is zodanig, dat dit volgens de rechtbank de voorlopige hechtenis van verweerder rechtvaardigde. Nadat de voorlopige hechtenis was geschorst, heeft verweerder de daaraan verbonden voorwaarden geschonden en hebben er zich bij zijn aanhouding door de politie op 13/14 december 2019 tenminste schermutselingen plaatsgevonden. Verder staat vast dat verweerder ondanks herhaalde verzoeken van de deken niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht in de zin van artikel 6.5 lid 1 sub a en b Voda, zodat de deken geen inzicht krijgt in de actuele financiële positie van verweerders advocatenkantoor. Verweerder belemmert de deken hierdoor in zijn toezichthoudende taak. Verder heeft de raad overwogen dat het risico van nieuwe escalaties reëel is gezien verweerders tuchtrechtelijk verleden, het structurele karakter van verweerders misdragingen en de met de relatie met mevrouw T. samenhangende problematiek. Daarbij is onbekend wat de strafrechtelijke consequenties voor verweerder zullen zijn en vormt dit een beletsel voor de geloofwaardigheid van verweerder als strafrechtadvocaat. De raad heeft tevens vastgesteld dat de situatie in de zin van artikel 60ab lid 2 Advocatenwet aan de orde is en wijst het secundaire verzoek ex artikel 60ab lid 2 Advocatenwet van de deken toe.

Grieven in beroep

5.2    In beroep is door verweerder het volgende aangevoerd:

1. Verweerder is per 30 januari 2020 uit zijn detentie geschorst. De grond voor de schorsing op grond van artikel 60ab lid 2 Advocatenwet is daarmee vervallen.

2. De gebeurtenissen in het dossier van verweerder zijn onvoldoende voor toewijzing van het verzoek ex artikel 60ab lid 1 van de deken. Daarbij heeft de raad een te lichte bewijsstandaard toegepast, nu de tuchtrechtelijke verwijten naar strafrechtelijke verwijten neigen.

Allereerst gaat het met betrekking tot de strafrechtelijke incidenten om privégedragingen van verweerder. De aanleiding daarvoor vormt de relatie met mevrouw T. die inmiddels in rustiger vaarwater is beland, maar waarin de bezwaren van beide families tegen hun relatie nog niet zijn opgelost en het contactverbod met de familie van mevrouw T nog steeds geldt. Mevrouw T en verweerder willen hun relatie voortzetten. De strafrechtelijke incidenten rechtvaardigen geen schorsing; verweerder ziet in dat hij onjuist heeft gehandeld op bepaalde punten.

Ten aanzien van de administratieverplichtingen van verweerder voert hij aan dat strikt genomen wel sprake is van tekortkomingen maar de raad die niet goed heeft gewogen. De boekhouding van de shisha lounge en het advocatenkantoor mocht worden samengevoegd omdat verweerder beide ondernemingen als eenmanszaak voert. Daarbij is er sprake van aparte toerekening van kosten, zodat uit de administratie valt af te leiden hoe de financiële praktijk van zijn advocatenkantoor ervoor staat. Wel had verweerder eerder en (tijdig) de stukken moeten aanleveren bij de deken, maar verweerder is nog in afwachting van de  cijfers van de nieuwe boekhouder. In ieder geval geldt dat verweerder een nette praktijk voert en goede dienstverlening levert. Het verslag van de eerder aangewezen begeleider voor de praktijk was enkel positief. 

3. Verweerder concludeert dat geen sprake is van een zodanige ernstige schending van artikel 46 Advocatenwet dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is en een reguliere behandeling van het dekenbezwaar niet kan worden afgewacht.

Verweer in beroep

5.3    De deken heeft ter zitting van het hof verweer gevoerd. Voor zover dit voor de beoordeling van het beroep van belang is, wordt dit hierna besproken. 

Beoordeling in beroep

5.4    Nu verweerder niet meer in detentie zit is alleen nog aan de orde de vraag of de schorsing moet worden gehandhaafd op grond van artikel 60ab lid 1 Advocatenwet.

5.5    De vraag die voorligt, is dan ook of in deze zaak sprake is van een ernstig vermoeden van handelen door verweerder dat de door artikel 46 Advocatenwet beschermde belangen ernstig zijn geschaad of dreigen te worden geschaad, zodanig dat deze beschermde belangen vergen dat verweerder onmiddellijk wordt (blijft) geschorst in de uitoefening van de praktijk (artikel 60ab Advocatenwet). De procedure ex artikel 60ab Advocatenwet is bedoeld als spoedvoorziening. Zoals uit de memorie van toelichting op het artikel blijkt, moet het daarbij gaan om gevallen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig of in de kwaliteit van de advocatuur ernstig in gedrang is. De (dreigende) schending van de door artikel 46 beschermde belangen moet zodanig zijn dat deze onmiddellijk ingrijpen vergt. Dit houdt in dat de situatie zodanig is dat deze belangen onevenredig worden benadeeld wanneer pas later, na het doorlopen van de gewone tuchtprocedure (en eventueel hoger beroep bij het hof van discipline), de betrokken advocaat onherroepelijk tuchtrechtelijk wordt veroordeeld en tegen hem maatregelen of voorzieningen worden getroffen. De situatie moet dus om direct ingrijpen vragen. (HvD 27 augustus 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3358).

5.6    Ter zitting van het hof is gebleken dat de strafrechtelijke procedure waarin verweerder verdachte is zich nog in de onderzoeksfase bevindt. Deze strafrechtelijke procedure betreft de gedragingen van verweerder tegen de familieleden van mevrouw T en gedragingen van verweerder naar aanleiding van zijn aanhouding door de politie. Gebleken is dat de relatie tussen verweerder en mevrouw T in een rustiger vaarwater is gekomen en verweerder geen contact met haar heeft in het bijzijn van haar familie. Sinds de opheffing van zijn detentie, nu bijna een half jaar geleden, zijn er geen incidenten in de relationele sfeer geweest.

5.7    De deken heeft aangevoerd dat de schorsing niet opgeheven kan worden vanwege de feiten die zich in het verleden hebben voorgedaan en het nog immer aanwezige dreigende gevaar voor herhaling van strafbare feiten. De dreiging bestaat er volgens de deken uit dat de relatie tussen verweerder en mevrouw T spanningen met zich brengt die een gevaar kunnen opleveren voor het gedrag van verweerder en voor zijn praktijkvoering. De deken is van mening dat voor verweerder geen plaats meer is in de advocatuur.

5.8    In hetgeen de deken heeft aangevoerd voor handhaving van de schorsing vindt het hof onvoldoende grond om de deken daarin te volgen. Tegenover hetgeen verweerder heeft aangevoerd hoe het is gekomen dat hij aangiftes tegen zich heeft gekregen van de familie van mevrouw T en de politie, wat hij daarvan geleerd heeft en dat hij inziet dat hij zich anders moet opstellen en moet reageren, heeft de deken onvoldoende duidelijk kunnen maken dat er nog steeds een reële dreiging is van ontsporing van verweerder. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat er de afgelopen periode geen voorvallen zijn geweest. Desgevraagd heeft de deken zijn zorgen niet nader kunnen concretiseren dan door te verwijzen naar het verleden. Dat de deken vindt dat er voor verweerder geen plaats is in de advocatuur is ter beoordeling aan de tuchtrechter naar aanleiding van het dekenbezwaar en vormt als zodanig geen reden om op die grond de spoedshalve schorsing te handhaven. Niet is gebleken dat de behandeling van het dekenbezwaar niet kan worden afgewacht.

5.9    Het hof komt dan ook tot de conclusie dat er geen omstandigheden (meer) zijn in de privésfeer die een onmiddellijk ingrijpen vergen ter bescherming van de door artikel 46 Advocatenwet beschermde belangen.

5.10    Dit geldt in gelijke zin voor de schending van de administratieplicht door verweerder en het feit dat de juiste financiële gegevens nog steeds niet zijn aangeleverd aan de deken. Het hof onderschrijft dat er reden is voor zorg bij de deken, maar ziet ook in dit verband onvoldoende aanknopingspunten voor een onmiddellijk ingrijpen om de belangen uit artikel 46 Advocatenwet te beschermen voor de periode dat de tuchtprocedure op basis van het dekenbezwaar nog niet definitief is afgerond.

5.11    Het beroep van verweerder tegen de beslissing van de raad slaagt en de schorsing van verweerder in de uitoefening van de praktijk (met onmiddellijke ingang) zal worden opgeheven.

 

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van 17 januari 2020 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 19-856/DB/OB;

en doet opnieuw recht:

- heft met onmiddellijke ingang op de schorsing op grond van artikel 60ab lid 1 en 2 Advocatenwet van verweerder in de uitoefening van de praktijk als advocaat.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. H. van Loo, W.A.M. van Schendel, C.A.M.J. Raymakers, I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2020.

 

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 24 juli 2020.