Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-07-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:164
Zaaknummer
20-304/A/A
Inhoudsindicatie
Ongegronde klacht over de eigen advocaat. Niet gebleken dat verweerder klager onjuist heeft voorgelicht over de TBS-wachttijden. Nu de opdrachtrelatie was beeindigd, lag het op de weg van de cassatieadvocaat om klager verder te informeren.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 20 juli 2020
in de zaak 20-304/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 december 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 14 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2018-770919 van de deken ontvangen.
1.3 Vanwege de Coronamaatregelen heeft de mondelinge behandeling van de klacht plaatsgevonden via een videoconferentie op 15 juni 2020. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Konya. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brieven (met bijlagen) van klager aan de raad van 12 mei en 8 juni 2020.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 In november 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) verweerder verzocht klager bij te staan in een strafzaak in hoger beroep, nadat de vorige advocaat van klager zich had onttrokken.
2.3 Op 11 mei 2018 heeft verweerder, althans een (voormalig) kantoorgenoot van verweerder mr. P, klager per e-mail geadviseerd het hoger beroep in te trekken en hem meegedeeld dat als klager het hoger beroep wenst voort te zetten, verweerder de onderzoekswensen van klager op relevantie zal redigeren. Klager heeft hierop aangegeven het hoger beroep te willen voortzetten.
2.4 Op 18 juni 2018 heeft de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden. Verweerder heeft klager ter zitting vertegenwoordigd, klager is niet verschenen. Bij arrest van 2 juli 2018 heeft het hof klager veroordeeld tot TBS met dwangverpleging zonder gevangenisstraf.
2.5 Op 5 juli 2018 heeft mr. P klager bezocht in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) waar klager op dat moment verbleef. Klager heeft toen aangegeven te twijfelen over het instellen van cassatie. Verweerder en mr. P hebben klager geadviseerd geen cassatie in te stellen.
2.6 Op 10 juli 2018 hebben klager en mr. P telefonisch contact met elkaar gehad.
2.7 Op 13 juli 2018 hebben klager en mr. P wederom telefonisch contact met elkaar gehad. In de door mr. P opgestelde notitie van dit telefoongesprek staat onder meer het volgende:
“cliënt twee keer gesproken en medegedeeld (…) dat wij de cassatie niet in zullen stellen en hij daar zelf een binnen de PI beschikbaar formulier (…) zal moeten invullen. Client geeft aan alleen maar cassatie te willen omdat hij perse twee maanden boete wil doen voor het belagingsslachtoffer. Heb hem medegedeeld dat het niet ondenkbaar is dat dit ook zonder cassatie zal lukken omdat hij niet 1-2-3 een plek zal vinden.”
2.8 Op 16 juli 2018 heeft mr. P telefonisch contact gehad met een casemanager van de PI. In de door mr. P van dit telefoongesprek gemaakte notitie staat onder meer het volgende:
“Casemanager zei dat ze van collega gehoord had dat cliënt inmiddels een andere advocaat heeft en dat deze alles geregeld heeft. (…) PI gebeld met verzoek om casemanager mij terug te laten bellen i.v.m. verzoek of indienen cassatie gelukt is, danwel cliënt hierbij te begeleiden. Update: 18-07: noch casemanager (…) noch cliënt heeft teruggebeld. Cassatietermijn verliep d.d. 17-07, dus geen toegevoegde waarde meer om cliënt nog te spreken. Op 16-07 nog wel met collega van de casemanager gesproken: deze deelde mede dat ze van collega die casemanager had gesproken had vernomen dat cliënt inmiddels een andere advocaat had ingeschakeld, die de verdere cassatie zou instellen en verzorgen.”
2.9 Op 28 augustus 2018 heeft klager het kantoor van verweerder telefonisch verzocht om informatie over een TBS-kliniek. Op 26 oktober 2018 heeft klager wederom telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder. Mr. P heeft klager toen meegedeeld dat hij geen advocaat meer van klager is en dat hij zich tot zijn casemanager moet wenden.
2.10 Op 31 oktober 2018 heeft klager het door zijn nieuwe advocaat ingestelde cassatieberoep ingetrokken.
2.11 Op 12 november 2018 heeft klager het kantoor van verweerder telefonisch gevraagd om informatie over wachtlijsten van de verschillende TBS-klinieken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder, althans mr. P, heeft klager onjuiste informatie verstrekt over de TBS- wachttijden.
b) Verweerder, althans mr. P, heeft klager naderhand geen algemene informatie over TBS willen verstrekken.
c) Verweerder, althans mr. P, heeft er niet op toegezien en klager ook niet geïnformeerd over de inwerkingtreding van het arrest van het hof en het in gang gezet worden van de overplaatsing naar TBS na het intrekken van het cassatieberoep.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt allereerst vast dat klager in zijn klachtbrief ook klaagt over gedragingen van mr. P, een (voormalig) kantoorgenoot van verweerder. De deken heeft de klacht aangemerkt als een klacht gericht tegen (alleen) verweerder. Nu klager daartegen geen bezwaar heeft gemaakt zal ook de raad de klacht aanmerken als alleen gericht tegen verweerder.
Klachtonderdeel a)
5.2 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij, althans mr. P, klager onjuiste informatie heeft verstrekt over de TBS-wachttijden. Volgens klager heeft mr. P tegen hem gezegd dat de gemiddelde wachttijd voor TBS 40 dagen is, terwijl is gebleken dat dit drie maanden is.
5.3 De raad overweegt als volgt. Verweerder betwist dat hij, althans mr. P, tegen klager heeft gezegd dat de gemiddelde wachttijd voor TBS 40 dagen is. Uit de telefoonnotitie van het gesprek dat mr. P op 13 juli 2018 met klager heeft gehad blijkt wel dat mr. P tegen klager heeft gezegd dat klager niet 1-2-3 een plek zal kunnen vinden. Voor zover mr. P al een inschatting heeft moeten maken over de wachttijd, dan zal dat eerder in termen van maanden dan in termen van dagen gemeten moeten worden. Klager heeft na 13 juli 2018 nog tweemaal contact gezocht met het kantoor van verweerder en informatie opgevraagd over de wachtlijsten van verschillende TBS-klinieken, maar uit de notities van die gesprekken blijkt niet dat is gesproken over een wachttijd van 40 dagen aldus nog steeds verweerder. Tegenover dit verweer van verweerder heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Derhalve is niet komen vast te staan dat verweerder althans mr. P klager foutief heeft voorgelicht over de TBS-wachttijden. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdelen b) en c)
5.4 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.5 Uit het klachtdossier volgt dat verweerder klager heeft geadviseerd geen cassatieberoep in te stellen tegen het arrest van het hof. Op 13 juli 2018 heeft mr. P klager meegedeeld dat het kantoor van verweerder hem in cassatie niet wenste bij te staan en dat zij ook geen cassatieberoep voor hem zouden instellen. Vanaf dat moment is de opdrachtrelatie tussen klager en (het kantoor van) verweerder geëindigd. (Het kantoor van) verweerder heeft nog wel gemonitord of binnen de PI gevolg werd gegeven aan de wens van klager om in cassatie te gaan. Dat bleek het geval; een andere advocaat heeft namens klager cassatieberoep ingesteld. Voor zover klager verweerder verwijt dat hij, althans mr. P, nadat klager zich tot die andere advocaat had gewend, heeft geweigerd klager algemene informatie over TBS te verstrekken en klager niet heeft geïnformeerd over de inwerkingtreding van het arrest van het hof en het in gang gezet worden van de overplaatsing naar TBS, heeft verweerder terecht aangevoerd dat dit op de weg van de opvolgend advocaat lag en niet op die van verweerder dan wel mr. P. De opdrachtrelatie met klager was immers geëindigd. Dat de opvolgend advocaat het cassatieberoep heeft ingetrokken, maakt het voorgaande niet anders. Ook klachtonderdelen b) en c) zijn ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 20 juli 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.