Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-07-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:161
Zaaknummer
20-278/A/OB
Inhoudsindicatie
Ongegronde klacht over de eigen advocaat. Verweerster heeft kunnen oordelen dat sprake was van een vertrouwensbreuk. Zij was daarom gehouden haar werkzaamheden voor klaagster te staken. Dat verweersters bijstand inhoudelijk niet voldeed, heeft klaagster onvoldoende onderbouwd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 20 juli 2020
in de zaak 20-278/A/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 31 januari 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 14 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48/18/156K van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 juni 2020. Daarbij waren klaagster en verweerster (via een videoverbinding) aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Bij beschikking van 18 december 2014 is de echtscheiding uitgesproken tussen klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) en is een door de man aan klaagster te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, alsmede een door de man aan klaagster te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vastgesteld.
2.3 Bij verzoekschrift van 4 november 2015 heeft de man wijziging verzocht van de partneralimentatie. Op 14 december 2015 heeft de voormalig advocaat van klaagster zich tegen dit verzoek verweerd en een zelfstandig verzoek gedaan tot wijziging van de kinderalimentatie.
2.4 Op 2 augustus 2016 heeft de rechtbank een beschikking afgegeven. Klaagster en de man zijn van deze beschikking in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof (hierna: het hof). Verweerster heeft de zaak van klaagster in oktober 2017 van de voormalig advocaat van klaagster overgenomen.
2.5 Bij e-mail van 7 november 2017 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“Tijdens onze bespreking heb jij aangegeven dat je per 1 september 2017 als jurist in dienst bent getreden bij de gemeente (…) Jouw contract geldt voor de duur van een jaar en je hebt nu een inkomen van € 56.000 bruto per jaar. Ik heb je erop gewezen dat het gerechtshof bij de vaststelling van de hoogte van de kinder- en partneralimentatie met deze wijziging rekening zal houden. De door jou te ontvangen kinder- en partneralimentatie zal dus vanaf 1 september 2017 waarschijnlijk lager uitvallen.”
2.6 Bij e-mail van 21 november 2017 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“Ik wil vooropstellen dat je mij als advocaat in de arm hebt genomen, dat ik als advocaat de regie heb in dit dossier en dat ik jouw belangen behartig op een wijze die mij passend voorkomt. Op dit moment word ik echter in deze vrijheid belemmerd, doordat jij mij bijvoorbeeld voorschrijft hoeveel tijd ik voor mijn werkzaamheden moet schrijven en dat ik door jou opgestelde e-mails moet versturen. Dat vind ik niet prettig en een dergelijke samenwerking is ook niet constructief en niet in jouw belang. Je kunt erop vertrouwen dat ik me inspan om voor jou het beste resultaat te behalen.
(…)
Zoals je weet dien ik uiterlijk tien dagen vóór de zitting stukken in te dienen, onder meer ten behoeve van de alimentatieberekening. Ik heb van jou nog niets ontvangen. Ik heb deze stukken nu echt deze week nodig, anders kan ik geen alimentatieberekening opstellen en indienen. Een en ander kan jouw zaak schaden. Kun je mij de stukken, waarom ik heb verzocht, derhalve morgen, uiterlijk donderdag toesturen?”
2.7 Bij brief van 22 november 2017 heeft verweerster de (door de voormalig advocaat van klaagster ingeschakelde) deurwaarder verzocht over te gaan tot uitwinning van de ten laste van de man gelegde beslagen ter betaling van een vordering van € 45.000,- van klaagster op de man.
2.8 Bij e-mail van 30 november 2017 heeft verweerster klaagster meegedeeld dat zij het, naar aanleiding van de meest recente e-mails van klaagster, noodzakelijk vindt om zo snel mogelijk persoonlijk over de samenwerking te praten. Dat gesprek heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.
2.9 In de nacht van 3 op 4 december 2017 heeft verweerster stukken van klaagster ontvangen. Bij e-mail van 6 december 2017 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“Bijgaand tref je de door mij opgestelde alimentatieberekeningen aan (…)
Ik ontving van jou een overzicht van jouw behoefte inclusief de onderliggende rekeningafschriften. Het valt mij op dat de rekeningafschriften die jij bij het overzicht hebt gevoegd, niet gerubriceerd zijn.”
2.10 Op 8 december 2017 heeft verweerster de alimentatieberekening nog wat aangepast. Klaagster is hiermee diezelfde dag akkoord gegaan. Op eveneens 8 december 2017 heeft verweerster namens klaagster nadere stukken bij het hof ingediend.
2.11 Bij e-mail van 13 december 2017 heeft klaagster verweerster gevraagd om een raming van de totale kosten van het hoger beroep. Bij e-mail van 14 december 2017 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“In de maand december heb ik onder andere tijd besteed aan correspondentie, het bestuderen en indienen van stukken, het opstellen van alimentatieberekeningen, het opstellen van de brief aan het hof en de bespreking bij mij op kantoor. De kosten hiervan bedragen naar schatting € 3.200,00 exclusief BTW. Daar komen dan nog de kosten bij voor het voorbereiden en bijwonen van de zitting. Samen met de verzonden declaraties betreffen dit de verwachte kosten voor mijn rechtsbijstand in het appel tot en met de zitting.”
2.12 Klaagster heeft verweerster hierop bij e-mail van eveneens 14 december 2017 gevraagd om een raming met een totaalbedrag voor de vier verrichte werkzaamheden. Bij e-mail van 18 december 2017 heeft verweerster klaagster een inschatting gegeven van de nog te verrichten werkzaamheden.
2.13 Op 19 december 2017 heeft een eerste zitting bij het hof plaatsgevonden. Het hof heeft een vervolgzitting bepaald op 12 januari 2018. Bij e-mail van 29 december 2018 heeft verweerster klaagster erop gewezen dat uiterlijk 2 januari 2018 nog nadere stukken bij het hof kunnen worden ingediend. In deze e-mail heeft verweerster tevens gereageerd op de door klaagster in haar e-mail van 14 december 2017 gestelde vraag over de raming van de werkzaamheden.
2.14 Bij e-mail van 2 januari 2018 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“Jij vraagt mij een aantal stukken toe te sturen inclusief een aantal door jou opgestelde toelichtingen. Ik heb eerder aangegeven dat ik zo niet werk en dat ik zelf, uiteraard na overleg met jou, stukken toelicht.”
2.15 Bij e-mail van eveneens 2 januari 2018 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven:
“Ik heb je zonettelefonisch gesproken. Ik ga akkoord met het indienen van de stukken zoals ik ze heb gemaakt ondanks jouw opmerkingen.”
2.16 Op 2 januari 2018 heeft verweerster namens klaagster nadere stukken bij het hof ingediend.
2.17 Bij e-mail van 9 januari 2018 heeft verweerster klaagster geschreven dat de advocaat van de man haar vandaag heeft opgebeld en dat zij naar aanleiding hiervan heeft geprobeerd telefonisch contact met klaagster op te nemen, maar zonder resultaat. Omdat klaagster niet terugbelde heeft verweerster klaagster bij e-mail van 11 januari 2018 meegedeeld wat zij op 9 januari 2018 met de advocaat van de man heeft besproken.
2.18 Op 12 januari 2018 heeft de voortgezette mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij brief van 19 januari 2018 heeft het hof partijen een extra schriftelijke ronde gegund. Klaagster is daarbij in de gelegenheid gesteld uiterlijk voor 20 februari 2018 alles naar voren te brengen wat zij in het belang van de zaak vond. Die termijn heeft het hof later, op verzoek van verweerster in verband met de vakantie van klaagster, verlengd tot 27 februari 2018.
2.19 Bij e-mail van 23 februari 2018 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“Dank voor de stukken. Jij hebt mij op 13 februari jl. (nogal te elfder ure) gevraagd om drie dagen uitstel vanwege jouw vakantie. Ik heb toen voor uitstel gezorgd en voor de zekerheid om zeven dagen verzocht. Ik heb je daarna gevraagd om jouw input en eventuele stukken uiterlijk dinsdag 20 januari jl. toe te sturen in verband met mijn agenda (…) Daarbij heb ik je aangegeven dat ik maandag a.s. niet op kantoor aanwezig ben. Vanochtend ontving ik pas van jou de stukken, hetgeen er feitelijk op neerkomt dat ik deze stukken in het weekend moet bestuderen en een brief aan het hof moet opstellen. Zoals ik al eerder heb gezegd vind ik het niet prettig om zo te werken. (…)
Ofschoon je mij denkt te helpen door zelf een brief op te stellen, weet je dat ik deze manier van samenwerken niet wenselijk vind. Ik stel mijn eigen stukken op. Dit is echter onmogelijk als je (steeds) zo laat reageert.”
2.20 Bij e-mail van 24 februari 2018 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“Ik heb jouw brief inmiddels gelezen en de overige stukken bestudeerd. Ik acht jouw brief voor integrale indiening niet bruikbaar en wel om de volgende redenen:
(…)
- de toonzetting van jouw brief is te negatief en werkt escalerend. (…)
- de persoonlijke aanval op [de advocaat van de man] acht ik ongepast en niet relevant voor deze alimentatieprocedure.”
2.21 Op 15 maart 2018 heeft de crediteurenadministratie van het voormalige kantoor van verweerster klaagster verzocht het nog openstaande bedrag van in totaal € 6.639,32 te voldoen.
2.22 Bij e-mail van dezelfde dag heeft klaagster geschreven:
“Ik heb enkele tijd geleden al bij [verweerster] aangegeven dat ik een klacht indien over de facturen. De voornaamste klacht is dat er foutieve en overbodige werkzaamheden zijn verricht terwijl het echte werk door mijzelf is gedaan. Immers 80% van de stellingen, motivering van de stellingen en de producties zijn door mij vanuit mijn boekhouding en juridische kennis aangeleverd.
Ik verzoek u daarom om de klachtenprocedure in gang te zetten. Omdat er ook een klacht bij de deken wordt ingediend, verzoek ik u ook een gesprek te plannen over de bij de deken in te dienen klacht.”
2.23 Bij e-mail van 20 maart 2018 heeft verweerster klaagster geschreven zich niet te herkennen in klaagsters kritiek en dat zij in het kader van de interne klachtenprocedure hierop zal reageren.
2.24 Op 3 mei 2018 heeft het hof een tussenbeschikking afgegeven. Bij e-mail van 4 mei 2018 heeft verweerster de beschikking aan klaagster gestuurd. In de begeleidende e-mail heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“Het hof laat jou overeenkomstig jouw aanbod toe tot het leveren van bewijs door getuigen van jouw stelling dat [de man] aast de car allowance een afzonderlijke kilometer- dan wel reiskostenvergoeding van zijn werkgever ontvangt.
Jij dient uiterlijk op 17 mei 2018 de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuigen (denk aan [de man] en zijn werkgever) op te geven over de periode vanaf 1 juli 2018 tot 23 juli 2018 en over de periode vanaf 20 augustus 2018 tot 1 september 2018. Die opgave dient, vanwege de verplichte procesvertegenwoordiging, door een advocaat te geschieden, evenals de verdere behandeling van de zaak.
Omdat sprake is van een vertrouwensbreuk en omdat jij de openstaande facturen onbetaald laat (…) treed ik niet langer meer als jouw advocaat op. Ik laat het hof volgende week weten dat ik mij aan deze zaak onttrek. Dat betekent dat je je ruim vóór 17 mei 2018 tot een andere advocaat zult moeten wenden. Doe je dat niet dan kan dat negatieve gevolgen hebben voor (de uitkomst van) jouw zaak. Ook kan de zaak daardoor vertraging oplopen.”
2.25 Op 7 mei 2018 heeft verweerster zich als advocaat van de zaak onttrokken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft zich op een onmogelijk moment teruggetrokken als advocaat terwijl klaagster in het buitenland verbleef en hierdoor veroorzaakt dat klaagster zonder advocaat het hoger beroep in de alimentatiezaak heeft moeten afronden en het getuigenverhoor dat door het hof was toegestaan, niet heeft kunnen plaatsvinden.
b) Verweerster heeft een grove fout gemaakt door schriftelijke stukken te willen opvragen door middel van een voorlopig getuigenverhoor terwijl zij een kort geding had moeten aanspannen.
c) Verweerster heeft zich tijdens de zitting van 12 januari 2018 ingespannen voor een volstrekt ongeschikt compromis dat door klaagster niet kon worden geaccepteerd.
d) Verweerster heeft nagelaten in te grijpen tijdens de eerste zitting van het hoger beroep toen klaagster een onduidelijke verklaring had gegeven waardoor het hof in de einduitspraak heeft aangenomen dat klaagster vanaf oktober 2017 geen behoefte meer zou hebben aan partneralimentatie, terwijl dat niet het geval was.
e) Verweerster heeft excessief gedeclareerd.
f) De draagkrachtberekeningen van verweerster, waar zij wel zes uur voor heeft gedeclareerd, klopten niet omdat zij, ondanks meerdere opmerkingen van klaagster, geen rekening hield met de omstandigheid dat klaagster onder de cao voor gemeenteambtenaren viel.
g) Verweerster heeft nagenoeg volledig gesteund op de door klaagster aangeleverde stukken en heeft veel fouten gemaakt doordat zij het fiscale vraagstuk omtrent de reiskostenvergoeding niet bleek te hebben doorgrond en heeft nagelaten extra ondersteuning in te roepen.
h) Verweerster heeft nagelaten de behoefte van klaagster vanwege haar rugaandoening in het behoefteoverzicht op te nemen.
i) Verweerster heeft klaagster ondanks klaagsters herhaaldelijke vragen nooit geïnformeerd over de te verwachten kosten in de zaak.
j) Verweerster heeft klaagster in een e-mail van 24 februari 2018 beschuldigd van een persoonlijke aanval op de advocaat van de man terwijl klaagster alleen feiten had geponeerd.
k) Verweerster heeft telefoongesprekken met de advocaat van de man bij klaagster in rekening gebracht maar zij heeft niet aangegeven wat er in deze gesprekken is besproken.
l) Verweerster heeft onjuiste informatie gegeven over de incasso van het bedrag van € 45.000,- doordat zij dit heeft willen laten afhandelen door de vaste deurwaarder van haar voormalige kantoor, terwijl de aanvankelijke deurwaarder de opdracht veel goedkoper kon afhandelen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Klachtonderdeel a)
5.2 De raad stelt bij dit klachtonderdeel voorop dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.
5.3 Uit het klachtdossier en hetgeen op de zitting is besproken volgt dat op het moment dat verweerster haar werkzaamheden voor klaagster beëindigde, klaagster een klacht over verweerster had ingediend bij het (voormalige) kantoor van verweerster en had meegedeeld ook een klacht over verweerster bij de deken in te dienen. Tevens weigerde klaagster de openstaande facturen te voldoen. Gelet hierop heeft verweerster kunnen oordelen dat sprake is van een vertrouwensbreuk, en dan was zij gehouden haar werkzaamheden voor klaagster te beëindigen. Dat klaagster hiervan procedurele schade heeft ondervonden, heeft klaagster onvoldoende onderbouwd en is de raad ook niet gebleken. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat een eventueel getuigenverhoor – tot welke bewijslevering klaagster in de tussenbeschikking van het hof was toegelaten – op zijn vroegst pas twee maanden later zou plaatsvinden, zodat klaagster voldoende tijd had om een andere advocaat te zoeken. Het hof heeft klaagster bovendien nog een extra termijn gegeven om een andere advocaat te vinden, en klaagster heeft ook daadwerkelijk verschillende advocaten benaderd en met hen gesproken. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.4 In klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerster dat zij een grove fout heeft gemaakt door schriftelijke stukken te willen opvragen door middel van een voorlopig getuigenverhoor, terwijl zij een kort geding had moeten aanspannen. Verweerster heeft echter onbetwist gesteld dat de voormalig advocaat van klaagster in het verweerschrift in incidenteel hoger beroep een bewijsaanbod heeft gedaan (het horen van de man en zijn werkgever als getuigen) en dat het hof bij tussenbeschikking van 3 mei 2018 klaagster overeenkomstig dat bewijsaanbod heeft toegelaten tot het leveren van bewijs door getuigen. Het is dus niet verweerster geweest die het bewijsaanbod heeft gedaan. Dat verweerster namens klaagster een kort geding had moeten aanspannen om stukken op te vragen en het haar tuchtrechtelijk te verwijten valt dat zij dat niet heeft gedaan heeft klaagster, tegenover de betwisting daarvan door verweerster, niet onderbouwd. Klachtonderdeel b) is eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.5 Klaagster verwijt verweerster in klachtonderdeel c) dat zij zich tijdens de zitting van 12 januari 2018 heeft ingespannen voor een volstrekt ongeschikt compromis dat door klaagster niet kon worden geaccepteerd omdat zij en de kinderen daar niets mee opschoten.
5.6 Verweerster heeft toegelicht dat het hof tijdens de mondelinge behandeling van 19 december 2017 het voorstel heeft gedaan om onder leiding van een deskundige de gevolgen van de echtscheiding af te wikkelen. Het hof kwam hiermee omdat tijdens de zitting naar voren kwam dat naast de kinder- en partneralimentatie nog andere zaken tussen partijen in geschil waren die verband hielden met de echtscheiding. Tijdens de zitting gaf klaagster voorzichtig aan daarvoor open te staan, maar omdat verweerster merkte dat klaagster zich nogal overvallen voelde heeft verweerster het hof om schorsing gevraagd. Nadien heeft klaagster aangegeven dat zij het niet zag zitten om met de man onder leiding van een deskundige om tafel te gaan. Klaagster en verweerster hebben toen een concreet voorstel bedacht om aan de man te doen. Klaagster heeft verweerster op de dag van de zitting, 12 januari 2018, laten weten geen voorstel aan de man te willen doen. Tijdens de zitting van 12 januari 2018 heeft het hof partijen met uitzondering van de advocaten verzocht de rechtszaal te verlaten, om bij de advocaten te polsen of er ruimte was voor overleg. Verweerster heeft vervolgens op de gang met klaagster besproken of zij een voorstel wilde doen voor de kinder- en partneralimentatie, maar dat wilde klaagster niet.
5.7 De raad overweegt dat gelet op het verweer van verweerster dat door klaagster niet althans onvoldoende is weersproken, niet is gebleken dat verweerster zich op de zitting van 12 januari 2018 heeft ingespannen voor een volstrekt ongeschikt compromis. Verweerster heeft slechts op verzoek van het hof met klaagster besproken of zij openstond voor een voorstel voor de kinder- en partneralimentatie. Ook klachtonderdeel c) is ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.8 In klachtonderdeel d) verwijt klaagster verweerster dat zij heeft nagelaten in te grijpen tijdens de eerste zitting van het hoger beroep (op 19 december 2017), toen klaagster een ‘onduidelijke verklaring’ zou hebben gegeven, waardoor het hof in de einduitspraak zou hebben aangenomen dat klaagster vanaf oktober 2017 geen behoefte meer had aan partneralimentatie.
5.9 Verweerster heeft aangevoerd dat zij vermoedt dat klaagster doelt op haar verklaring dat zij vanaf 1 september 2017 (en niet 1 oktober 2017) geen behoefte meer had aan partneralimentatie omdat zij vanaf dat moment een fulltime baan had waarmee zij over voldoende inkomsten beschikte. Die verklaring is echter niet onduidelijk en over die situatie heeft verweerster tevoren al meerdere keren met klaagster gesproken. De rechter dient de alimentatie op basis van de op dat moment bestaande feiten en omstandigheden vast te stellen. Met (onzekere) toekomstige gebeurtenissen wordt geen rekening gehouden. Het is daarom ook niet onlogisch en ongebruikelijk dat het hof de behoefte van klaagster per 1 september 2017 op nihil heeft gesteld, aldus verweerster.
5.10 De raad overweegt dat klaagster dit klachtonderdeel, tegenover het verweer van verweerster, niet heeft onderbouwd. De raad kan dan ook niet vaststellen dat verweerster op dit punt tuchtrechtelijk iets te verwijten valt. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.11 De raad stelt bij de beoordeling voorop dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar wel waakt tegen excessief declareren. Dat daarvan sprake is, heeft klaagster niet onderbouwd. Het enkele feit dat de voorganger van verweerster voor de procedure in eerste aanleg en het indienen van het hoger beroepschrift slechts enkele duizenden euro’s heeft gedeclareerd, is daartoe onvoldoende. Klachtonderdeel e) is ongegrond.
Klachtonderdeel f)
5.12 Klachtonderdeel f) ziet op de draagkrachtberekeningen van verweerster. Volgens klaagster heeft verweerster geen rekening gehouden met de omstandigheid dat klaagster onder de CAO voor gemeenteambtenaren valt. Verweerster heeft echter onbetwist gesteld dat zij de draagkrachtberekeningen in concept aan klaagster heeft gestuurd en dat zij deze na aanpassing, onder meer op het punt van vakantietoeslag, en goedkeuring door klaagster bij het hof heeft ingediend. Voor zover verweerster in de berekeningen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat klaagster onder de CAO voor gemeenteambtenaren valt, had het op de weg van klaagster gelegen om verweerster daarop te attenderen. Dat heeft zij kennelijk niet gedaan. Ook klachtonderdeel f) is ongegrond.
Klachtonderdeel g)
5.13 In klachtonderdeel g) verwijt klaagster verweerster dat zij nagenoeg volledig heeft gesteund op de door klaagster aangeleverde stukken en veel fouten heeft gemaakt. Uit het klachtdossier volgt echter dat verweerster klaagster meerdere keren heeft meegedeeld, bijvoorbeeld op 21 november 2017 en 2 januari 2018, dat zij als advocaat de regie heeft in het dossier en dat zij de belangen van klaagster behartigt op een wijze die haar passend voorkomt. Verweerster heeft slechts één keer door klaagster opgestelde toelichtingen in het geding gebracht. Het eerste onderdeel van klachtonderdeel g) mist dan ook feitelijke grondslag en is om die reden ongegrond. Dat verweerster veel fouten heeft gemaakt, heeft klaagster niet onderbouwd. Ook dit onderdeel van klachtonderdeel g) is ongegrond.
Klachtonderdeel h)
5.14 Klaagster verwijt verweerster in klachtonderdeel h) dat zij heeft nagelaten de behoefte van klaagster vanwege haar rugaandoening in de alimentatieberekening op te nemen. Verweerster heeft echter onbetwist gesteld dat zij de alimentatieberekening na goedkeuring door klaagster bij het hof heeft ingediend. Uit de door klaagster aangeleverde stukken is volgens verweerster bovendien niet gebleken dat klaagster aantoonbare kosten maakte voor de door haar bedoelde rugaandoening, zodat het ook geen behoefte-post was. Wel heeft verweerster op verzoek van klaagster aangevoerd dat een eventuele terugbetalingsverplichting van klaagster in redelijkheid niet kan worden verlangd, onder meer omdat zij haar geringe vermogen voor een rugoperatie in het buitenland zou moeten aanwenden. Het hof is hierin meegegaan. Klachtonderdeel h) is eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel i)
5.15 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster ondanks herhaaldelijke verzoeken nooit heeft geïnformeerd over de te verwachten kosten in de zaak. Uit het klachtdossier volgt echter dat verweerster op alle vragen van klaagster over de kosten antwoord heeft gegeven (op 14, 18 en 29 december 2017). Dat klaagster hiernaast nog andere vragen aan verweerster heeft gesteld waarop verweerster geen antwoord heeft gegeven, heeft klaagster niet onderbouwd. Klachtonderdeel i) is ongegrond.
Klachtonderdeel j)
5.16 Dit klachtonderdeel ziet op de e-mail van verweerster aan klaagster van 24 februari 2018, waarin verweerster klaagster onder meer heeft geschreven dat zij een door klaagster opgestelde brief niet bruikbaar vindt voor integrale indiening omdat de toonzetting van de brief te negatief is en escalerend werkt en omdat zij de daarin opgenomen persoonlijke aanval op de advocaat van de man ongepast vindt en niet relevant voor de alimentatieprocedure. Dat commentaar is niet klachtwaardig en er zijn geen andere omstandigheden aangevoerd waarom dit wel klachtwaardig zou zijn. Klachtonderdeel j) is eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel k)
5.17 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij telefoongesprekken met de advocaat van de man in rekening heeft gebracht, maar niet heeft aangegeven wat er in deze gesprekken is besproken. Uit de door verweerster overgelegde e-mails van 11 januari en 13 februari 2018 volgt echter dat verweerster klaagster wel degelijk heeft geïnformeerd over de telefoongesprekken met de advocaat van de man. Ook klachtonderdeel k) is ongegrond.
Klachtonderdeel i)
5.18 Klaagster verwijt verweerster tot slot dat zij onjuiste informatie heeft gegeven over de incasso van het bedrag van € 45.000,- doordat zij dit heeft willen laten afhandelen door de vaste deurwaarder van haar voormalige kantoor, terwijl de aanvankelijke deurwaarder de opdracht veel goedkoper kon afhandelen. Verweerster heeft echter onbetwist gesteld dat niet zij, maar de voormalig advocaat van klaagster een deurwaarder had ingeschakeld om conservatoir beslag ten laste van de man te leggen. Verweerster heeft contact gehad met die deurwaarder en zij heeft die deurwaarder verzocht om tot uitwinning van de gelegde beslagen over te gaan. Klachtonderdeel i) mist dan ook feitelijke grondslag en is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 20 juli 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.