Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:132

Zaaknummer

200120

Inhoudsindicatie

Artikel 13-beklag. Het beklag van klager is onbegrijpelijk en wordt ongegrond verklaard. Op basis van deze informatie kon de deken het verzoek niet beoordelen. Het hof stelt vast dat klager herhaaldelijk op volstrekt ondeugdelijke gronden om aanwijzing van een advocaat heeft verzocht en overweegt dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen wegens misbruik van klachtrecht.

Uitspraak

BESLISSING                           

van 28 juli 2020

in de zaak 200120

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

de deken

 

1    DE VERZOEKEN ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, verder te noemen ‘de deken’, bij brief van 24 februari 2020 een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij beslissing van 20 maart 2020 heeft de deken dit verzoek, voor zoveel dit betrekking heeft op de aanwijzing van een opvolger voor mr. R, afgewezen. In een klaagschrift van 30 april 2020 heeft klager zich hierover beklaagd.

Klager heeft daarnaast op 1 juni 2020 een volgend verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet en dit verzoek ziet op bijstand in verband met een aansprakelijkstelling van het Openbaar Ministerie. Bij beslissing van 29 juni 2020 heeft de deken dit verzoek (na een eerdere aanhoudingsbeslissing op 20 maart 2020) afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 2 juli 2020 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken ook dit verzoek heeft afgewezen.

 

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift met bijlagen gericht tegen de afwijzing van de verzochte aanwijzing van een opvolger voor mr. R is op 30 april 2020 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het klaagschrift met bijlagen gericht tegen de afwijzing van de verzochte aanwijzing in verband met een aansprakelijkstelling van het Openbaar Ministerie is op 2 juli 2020 ter griffie van het hof ontvangen.

2.3    Het hof heeft verder kennis genomen van:

-    het verweerschrift d.d. 29 mei 2020 van de deken;

-    een aanvullend beklag d.d. 11 juni 2020 van klager;

-    een reactie op het verweerschrift d.d. 24 juni 2020 met bijlage van klager.

2.4    De zaak is door het hof in raadkamer behandeld.

 

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan:

3.2    Klager heeft de deken bij brief van 24 februari 2020 verzocht op de voet van artikel 13 lid 1 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen voor juridische bijstand omdat mr. R., die eerder op verzoek van klager was aangewezen, is uitgeschreven als advocaat.

3.3    Bij brief van 20 maart 2020 heeft de deken het verzoek voor zoveel betrekking hebbend op aanwijzing van een opvolger van mr. R. afgewezen en deze afwijzing als volgt toegelicht. Een voorganger van de deken heeft mr. S. aangewezen om klager bij te staan. Mr. S. heeft de zaak op enig moment overgedragen aan mr. R. Nadien heeft klager herhaaldelijk verzocht om aanwijzing van een opvolger van mr. R. in dezelfde zaak maar deze verzoeken zijn allemaal afgewezen. Beklagen tegen deze beslissingen zijn telkens door het hof ongegrond verklaard in welk verband de deken wijst op uitspraken van 13 februari 2009 (nr. 5308), 12 juli 2010 (nr. 5660) en 21 maart 2011 (nr. 5953). Klager heeft in latere brieven gericht aan de deken geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd op basis waarvan de deken tot een ander oordeel zou moeten komen. Een beslissing op een verzoek tot aanwijzing van een advocaat voor de aansprakelijkstelling van het Openbaar Ministerie heeft de deken aangehouden in afwachting van door klager nader te verstrekken informatie.

3.4    In zijn beklag gedateerd 30 april 2020 voert klager het volgende aan:

“Cliënt [naam klager] en diens hondje J. zijn voor een periode van ruim 2 jaar plotseling onderhevig geraakt aan zware mishandeling vanuit het luchtruim met buitenproportionele escalerende gevolgen vandien welke tot herstel dienen te komen. Ten tijde heeft cliënt [naam klager] zich begeven tot de lokale politie en justitie vanwege weigeren opnemen aangifte en de gevolgen zijn onvrijwillig gedwongen verhuizing vanuit IJsselstein(U) met voortgang van de mishandelingen op een 2e locatie te Culemborg en wederom ontbreken van opnemen van aangifte en bijdragen tot beschermende maatregelen. De gevolgen zijn een geëscaleerde zware mishandeling, een onjuist tot stand gekomen faillissement en geschil belastingdienst en uiteindelijk dak-en thuisloos geraakt zonder inkomen nimmer ontstaan bij direct opnemen van de aangifte te IJsselstein. Vele jaren later is door politie elders in het land aangifte opgenomen van zware mishandeling. Cliënt [naam klager] zoekt met behaalde resultaten contact met de aangewezen rechtsbijstandverlener/advocaat [mr. R.] en zover onduidelijkheden en misverstanden aanwezig zijn deze worden uitgesproken en opgelost echter is onbereikbaar en blijkt uitgeschreven als advocaat. Cliënt [naam klager] dient samen met de rechtsbijstandverlener vanuit aanwijzing artikel 13 advocatenwet tot aanpak te komen jegens het Openbaar Ministerie van vervolging van de aangifte zijnde tot aanpak komen van de dader(s) welke behoort tot een categorie entiteit(en) welke toegang hebben tot het luchtruim. Uitgaande van de uitspraak ”verbeter de wereld begin bij u zelf ”is een soort van vergelijkende zaak van aanklacht neerhalen van een vliegtuig vanaf buitenlands grondgebied reeds ingezet in Amsterdam echter voorgaande aanklacht van zware mishandeling vanuit het luchtruim binnen Nederlands grondgebied blijft onbeantwoord ? Daarnaast strafrechtelijk/civiel activeren van aanklacht lokale onrechtmatige overheidsdaad vanwege niet eerder opnemen van aangifte en daarmede in-en direct medeplichtig escaleren zware mishandeling. Behoudens de primaire aansprakelijkheid van de dader(s) zijn de gevolgen vanuit destijds niet opnemen van aangifte hedendage buiten proportie. Vanuit gevestigd geboorteplaats met zelfstandig meer modaal onafhankelijk inkomen dak-en thuisloos geraakt en hedendage voorzien van bijstanduitkering gevestigd op bovenvermeld adres.

Met aanhouding dient ook aanspraak dient te worden gemaakt op uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven welke meer onderzoek verlangde.

De situatie alvorens of 1e weken van de mishandelingssituatie ten tijde van het woonadres te IJsselstein(U) dient te worden hersteld overeenkomstig opnemen van aangifte zware mishandeling.

Teruggaand naar de 1-voud is de primaire doelstelling kwalitatieve en gemotiveerde rechtsbijstand ondervinden ten behoeve van herstel tot de situatie alvorens de geëscaleerde zware mishandeling.

(...)

Met verwijzing tot nakoming van artikel 47 van het handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de uitdrukkelijke vermelding het betreft een bestaande aanwijzing artikel 13 advocatenwet wordt geklaagd jegens de beschikking 20-03-2020 zijnde niet invullen van ontbrekende rechtsbijstand ter vervanging van mr. R. welke zijn beroep als advocaat heeft beëindigd.

Met aanhouding dat alsnog wordt voorzien middels invulling van de ontstane ontbrekende rechtsbijstand aanwijzing artikel 13 advocatenwet.

Naar voorvermelde ontwrichtende omstandigheden heeft cliënt [naam klager] zijn optimale medewerking verleend en initiatieven genomen en ook resultaten behaald. De advocaat diende af te dwingen nakoming van lokaal opnemen aangifte door politie en niet plaatsgevonden echter gerealiseerd middels cliënt middels verblijven in een ander deel van Nederland. Zover mogelijk tekortkoming zou zijn ontstaan vanuit cliënt dan vanuit de omstandigheden waarin deze uiteindelijk als dak-en thuisloze verkeerde verschoonbaar.

Cliënt [naam klager] kan dus niet tot aanpak komen vanwege ontbrekende advocaat en dient dus weer ingevuld te worden door de deken van en orde advocaten den Haag. Tot heden ontbreekt een door de deken van en orde gedaan schriftelijk verzoek aan mr. R. de contactlegging van cliënt [naam klager] te beantwoorden en zich weer in te schrijven als advocaat.

Diverse dekenwisselingen hebben plaatsgevonden en dus niets anders de invulling bij een bestaande aanwijzing artikel 13 advocatenwet.”

3.5    De deken heeft in zijn verweerschrift van 29 mei 2020 de voorgeschiedenis zoals aangehaald onder 3.3. herhaald en geconcludeerd dat het beklag ongegrond verklaard moet worden.

3.6    Klager heeft de deken op 1 juni 2020 (nogmaals) verzocht op de voet van artikel 13 lid 1 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen voor juridische bijstand in verband met een aansprakelijkstelling van het Openbaar Ministerie wegens het (laten) verdwijnen van voertuigen nadat hij op 7 maart 2007 is aangehouden. De rechter zou zijn aanhouding op 7 maart 2007 onrechtmatig hebben verklaard en op 7 februari 2008 zou klager zijn vrijgesproken van het niet voldoen aan een ambtelijk bevel.

3.7    Bij brief van 29 juni 2020 heeft de deken het verzoek afgewezen, omdat klager in zijn brieven en e-mails niet heeft aangegeven op basis waarvan klager meent dat het Openbaar Ministerie aansprakelijk is. Klager heeft niet gereageerd op verzoeken namens de deken om uitleg te geven over de vraag of de voertuigen in beslag zijn genomen. Ook heeft klager niet gereageerd op verzoeken namens de deken aan te geven op grond waarvan klager meent dat het Openbaar Ministerie aansprakelijk is voor het verdwijnen van de voertuigen. De deken heeft uit een brief van 16 december 2015 van klager aan het Openbaar Ministerie afgeleid dat het Openbaar Ministerie de voertuigen niet in beslag heeft genomen omdat klager daarin aangeeft: “Ten gevolge van de onrechtmatige aanhouding is daarmee het beheer belet over de voertuigen. Anders gezegd, als de politie rechtmatig had gehandeld waren de voertuigen onder mijn beheer nog aanwezig geweest na 7 maart 2007.” Nu klager ondanks verzoeken daartoe geen nadere informatie met onderbouwing heeft verstrekt waaruit blijkt dat voertuigen zijn verdwenen en dat sprake is van betrokkenheid van het Openbaar Ministerie bij het verdwijnen van deze voertuigen, kan de deken niet vaststellen of de zaak van klager enige kans van slagen heeft. Bovendien is het de deken niet gebleken dat klager de verjaringstermijn van zijn vermeende schadevergoeding wegens in 2007 verdwenen voertuigen op tijd heeft gestuit. Dit alles maakt dat de deken op basis van de hem nu bekende gegevens tot de conclusie is gekomen dat de door klager beoogde procedure geen redelijke kans van slagen heeft. Daarnaast heeft klager niet voldaan aan de voorwaarde dat hij minimaal vijf recente gemotiveerde afwijzingen moet aantonen van door hem aangezochte advocaten.

3.8    In zijn beklag gedateerd 2 juli 2020 voert klager het volgende aan:

“beklag wordt ingediend jegens niet realiseren van rechts-bijstand en vertegenwoordiging op basis van gefinancierde rechtsbijstand vanaf 04-07-2017 medegedeeld per 29-06-2020 (zie bijlage) bijna 3 jaar verder.

De deken van en orde hebben 3 jaar lang de handelingen disciplinair niet op orde en dienen zich ten behoeve van de aanvrager met aangeleverde stukken per medeling 29-06-2020 niet schijnvervangend te profileren op de zetel van rechterlijke advocaat en daarmee belangenverstrengeld handelen jegens de wederpartij het openbaar ministerie. De verzochtte rechtsbijstand 04-07-2017 en daartoe aangeleverde stukken betreft een vertrouwenspositie jegens cliënt en diens belangen en procesdossier. Vervolgens ontstaan onjuiste en onkundige inmengingen, beredeneringen en conclusies welke niet aan de deken en orde toebehoren. Eigendoms-en voertuigen en schending daarvan verjaren niet en zover wel verjaring dan veroorzaakt vanwege jaren ontbreken van rechtsbijstand. Alle informatie is ten behoeve van een juiste afhandeling aangeleverd en werd op onjuiste wijze selectief wel en niet verwerkt of ontkent te hebben ontvangen door de dekens van en orde van advocaten den Haag. Dit alles ten nadele van de Europees burger welke vanuit het handvest van de grondrechten van de Europese Unie artikel4T en Nederlands recht lokaal aanspraak maakt op rechts-bijstand en vertegenwoordiging. Het verdere beklag zal alleen de aandacht vestigen op de benodigde rechtsbijstand en niet de lokale disfungerende orde welke daarentegen de primaire zonder stelselmatig inroepen van subsidiaire beroepsfaciliteiten opgedragen taak heeft het lokaal uitvoeren van voorzien van rechts-bijstand en vertegenwoordiging arrondissement den Haag vanuit de Nederlandse en Europese opdracht.

Ondervermelde informatie en biilages zijn aangeleverd:

De inhoudelijke brieven aan het Openbaar ministerie, bestemd voor de aangevraagde rechtsbijstandsverlener, zijn duidelijk( zie bijlage). Een door de politierechter onrechtmatig verklaarde gewelddadige- en aanhouding met aanwezigheid van een afsleepwagen heeft geresulteerd in verdwijnen van 2 voertuigen. Anders gezegd zonder deze aanhouding zouden deze voertuigen gevrijwaard van schulden, boetes etc. onder beheer van ondergetekende nog aanwezig zijn. Tot heden ontbreken de voertuigen en dat is een steeds groter wordende grove schending met medeplichtigheid van de orde den Haag welke vanaf 04-07-2017 tot heden niet voorziet in rechtsbijstand en vertegenwoordiging zodanig een omwenteling te bewerkstelligen.

Inspanningen verricht tot vinden van rechts-bijstand en vertegenwoordiging:

Benaderd zijn de ondervermelde advocaten en doen allen om eigen redenen deze zaak niet zonder afbreuk te doen aan de inhoud: Schriftelijke reacties daar waar deze zijn ontvangen zijn bijgevoegd. Anderen hebben telefonisch antwoord gegeven. Het juridisch loket voorziet ook middels diagnosedocument echter is geen verplichting aan de vermelde advocaat de zaak te doen.

Aan de orde is ook verzocht tot advocaatgegevens en daarmee duidelijk maken dat de primaire doelstelling is gemotiveerde rechtsbijstand ondervinden en niet specifiek aansturen op een aanvraag artikel 13 advocatenwet. Op verzoek advocaatgegevens is niet gereageerd.

(…)

Met aanhouding aanspraak makend op rechts- bijstand en vertegenwoordiging vanaf 4 juli 2017 met als doel tot retoumering komen van de ontvreemdde voertuigen.”

 

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 13 lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een verzoek tot aanwijzing van een advocaat alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen. Het hof is van oordeel dat dergelijke gronden hier aanwezig zijn.

met betrekking tot het verzoek tot aanwijzing van een opvolger voor mr. R.

4.2    Klager heeft voor dezelfde zaak opnieuw verzocht om aanwijzing van een advocaat. Daarbij zijn door klager geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere beoordeling leiden dan die het hof heeft gedaan in de eerder gegeven beslissingen. Het is dan ook begrijpelijk dat de deken het verzoek andermaal heeft afgewezen. Het beklag hiertegen, dat het hof hiervoor grotendeels onder 3.4 heeft aangehaald, is niet te volgen. Het is voor het hof onbegrijpelijk. In ieder geval biedt het beklag geen enkel aanknopingspunt om aan de juistheid van de afwijzing van het aanwijzingsverzoek door de deken te twijfelen.

met betrekking tot het verzoek tot aanwijzing in verband met een aansprakelijkstelling van het Openbaar Ministerie

4.3    Naar aanleiding van het verzoek heeft de deken om nadere informatie gevraagd waaruit blijkt dat voertuigen zijn verdwenen, dat sprake is van betrokkenheid van het Openbaar Ministerie bij het verdwijnen van deze voertuigen, en dat de vermeende schadevergoeding wegens in 2007 verdwenen voertuigen op tijd is gestuit. Deze informatie is relevant om tot de beoordeling te komen of de zaak enige kans van slagen heeft. Na uitblijven van die noodzakelijke informatie kon de deken op goede gronden het aanwijzingsverzoek afwijzen. Het beklag hiertegen, dat het hof hiervoor grotendeels onder 3.8 heeft aangehaald, is wederom onbegrijpelijk. Het hof kan er opnieuw geen touw aan vastknopen. In ieder geval biedt het beklag geen enkel aanknopingspunt om aan de juistheid van de afwijzing van het aanwijzingsverzoek door de deken te twijfelen nu de deken relevante vragen aan klager heeft gesteld om tot een adequate afweging te komen waarop klager niet inhoudelijk op een toereikende wijze is ingegaan.

4.4    Het hof stelt vast dat klager herhaaldelijk op (volstrekt) ondeugdelijke gronden om aanwijzing van een advocaat heeft verzocht. In die verzoeken valt een patroon te ontdekken waarin klager zonder concrete toelichting en gerichte onderbouwing om een advocaat vraagt en zich, na een afwijzing door de deken daar vervolgens over beklaagt bij het hof, en dat vervolgens op niet te volgen gronden. Klager moet er rekening mee houden dat een volgend verzoek in de voorliggende en in aanverwante kwesties door het hof niet in behandeling wordt genomen wegens misbruik van klachtrecht.

4.5    Het hof zal het beklag tegen de beslissingen van de deken van 20 maart 2020 en 29 juni 2020 ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissingen van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 20 maart 2020 en 29 juni 2020 ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst en J. Blokland, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 28 juli 2020.