Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-06-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:45

Zaaknummer

20-260/DB/LI

Inhoudsindicatie

Feitelijke grondslag van klacht dat verweerder  heeft gezegd dat hij klager "persoonlijk zou slopen" ontbreekt. Niet gebleken van verkondigen van onwaarheden of onnodig procederen. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch van 8 juni 2020

in de zaak 20-260/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

 

 

 

 

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 9 april 2020 met kenmerk K19-071a, door de raad ontvangen op 9 april 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 27.

 

 

 

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Tussen klager en een aan hem gelieerde vennootschap en maatschap enerzijds en de heer K en aan hem gelieerde vennootschappen anderzijds is al jarenlang sprake van een geschil met meerdere geschilpunten.

1.2    Verweerder heeft sinds 2013 de heer K en aan hem gelieerde vennootschappen D. Accountants B.V. en P. B.V. bijgestaan als advocaat. Klager is eveneens bijgestaan door een advocaat, laatstelijk door mr. H. Vanaf medio 2018 werd verweerder bij de behandeling van de zaken tegen klager ondersteund door zijn kantoorgenoot mr. R.

1.3    Tussen de heer K en aan hem gelieerde vennootschappen D. Accountants B.V. en P. B.V. enerzijds en klager en een aan hem gelieerde vennootschap en maatschap anderzijds zijn meerdere gerechtelijke procedures en een arbitrageprocedure aanhangig geweest. Voorts heeft verweerder namens diens cliënten na daartoe verkregen verlof conservatoire beslagen doen leggen ten laste van klager en een aan hem gelieerde vennootschap en maatschap. Op 20 juni 2019 heeft verweerder namens de heer K, D. Accountants B.V. en P. B.V. een dagvaarding doen uitbrengen aan onder meer klager en een aan hem gelieerde vennootschap en maatschap.

1.4    Op 2 juli 2019 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verweerder en mr. H.

1.5    Op 15 juli 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

 

2          KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

1.    Verweerder heeft jegens klagers advocaat het dreigement geuit dat hij klager “persoonlijk zou slopen”;

 

2.    Verweerder en mr. R hebben onjuiste informatie verstrekt door in procedures stellingen in te nemen die niet overeenstemmen met hetgeen daarover in rechterlijke uitspraken is bepaald;

 

3.    Verweerder en mr. R voeren onnodige procedures en vertegenwoordigen in rechte vennootschappen zonder daartoe toereikend gemachtigd te zijn.

 

2.2       Toelichting

            Verweerder heeft meerdere gedragsregels overtreden. Verweerder heeft zich op 2 juli 2019 tijdens een telefoongesprek met mr. H dreigend uitgelaten door te zeggen dat hij klager “persoonlijk zou slopen”. Verweerder en mr. R hebben bewust onjuiste informatie verstrekt. Verweerder en mr. R kunnen op geen enkele wijze beschikken over een volmacht van P. B.V. en D. Accountants B.V.

 

3          VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4          BEOORDELING

4.1       De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

 

4.2    Klachtonderdeel 1

Verweerder heeft de stelling van klager, dat verweerder tijdens een telefoongesprek met mr H heeft gedreigd dat hij klager “persoonlijk zou slopen”, uitdrukkelijk betwist. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts niet dat dit verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Nu de feitelijke grondslag ontbreekt, moet klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond worden verklaard.

4.3    Klachtonderdeel 2

Verweerder heeft betwist dat hij onwaarheden heeft verkondigd in gerechtelijke procedures of daarbuiten. Tussen klager en een aan hem gelieerde vennootschap en maatschap enerzijds en de cliënten van verweerder anderzijds zijn meerdere gerechtelijke procedures aanhangig (geweest). De aan de klacht ten grondslag gelegde stellingen zijn onderwerp (geweest) van debat in gerechtelijke procedures. Het is niet aan de tuchtrechter om over de juistheid van de over en weer naar voren gebrachte standpunten te oordelen. Kennelijk kan klager zich niet vinden in de standpunten die namens zijn wederpartijen naar voren zijn gebracht, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft verkondigd. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënte stond het verweerder vrij om namens zijn cliënten standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klager. Hij hoefde daarbij in beginsel geen rekening te houden met de belangen van klager. Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerder geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager, dan wel diens gemachtigde, om deze stellingen in de procedure te weerspreken en te weerleggen. Het was vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer ingenomen stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten.

Dat verweerder buiten rechte feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist of kon weten dat die onjuist was is evenmin gebleken. De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat klachtonderdeel 2 eveneens kennelijk ongegrond is.

 

4.4    Klachtonderdeel 3

Voor zover klachtonderdeel 3 ziet op het aanhangig maken van onnodige procedures oordeel de voorzitter als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat sprake is van een langdurig conflict met een veelheid aan geschilpunten. Indien het partijen niet lukt om in der minne tot overeenstemming te komen staat het een advocaat vrij om, indien dit in het belang is van zijn cliënt, de kwestie voor te leggen aan de rechter. Het was de taak van verweerder de belangen van zijn cliënten te behartigen en het was aan verweerder om in overleg met zijn cliënten de aanpak van de zaak te bepalen. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten stond het verweerder dan ook vrij om namens zijn cliënten die (rechts-) maatregelen te nemen die hij in het belang achtte van zijn cliënten. Uit de overgelegde stukken is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken dat verweerder daarbij de belangen van klager nodeloos heeft geschaad. In zoverre is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

4.5       Voor zover klachtonderdeel 3 ziet op onbevoegde vertegenwoordiging oordeelt de voorzitter als volgt. De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.6       Klager heeft op geen enkele wijze onderbouwd, op welke wijze hij door de vermeende onbevoegde vertegenwoordiging rechtstreeks in zijn eigen belangen is of kon worden geschaad. De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken van een rechtsreeks belang van klager bij klachtonderdeel 3. De voorzitter oordeelt op grond van het voorgaande dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel 3. Overigens is ook dit onderdeel van de klacht reeds onderwerp (geweest) van de gerechtelijke procedure tussen klager en de aan hem gelieerde vennootschappen enerzijds en de cliënten van verweerder anderzijds. Het is niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven.

 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-       de klachtonderdelen 1 en 2, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-       klachtonderdeel 3, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, deels kennelijk niet-ontvankelijk, en, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, deels kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr.  L.G.J.M. van Ekert , plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2020.

 

 

Griffier                                                           Voorzitter