Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-06-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:139
Zaaknummer
20-218/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Gedragsregel 16. Verweerder heeft niet voortvarend gehandeld en zonder voorafgaand overleg met klagers besloten geen hoger beroep in te stellen. Klacht in beide onderdelen gegrond. Voorwaardelijke schorsing van twaalf weken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 29 juni 2020
in de zaak 20-218/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
gemachtigde: K.
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 juni 2019 is namens klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 23 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-955793 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de digitale zitting van de raad van 18 mei 2020. Daarbij waren klager, de gemachtigde van klagers en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17. Ook heeft de raad kennisgenomen van de pleitnotities van de gemachtigde van klagers.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klagers zijn verwikkeld in een geschil met de Volksbank N.V. (hierna: de Volksbank) over de (verwijdering van de) registratie van hun gegevens in twee registers. Verweerder heeft klagers in dit geschil op toevoegingsbasis bijgestaan.
2.3 In september 2018 is klager met zijn gemachtigde (klagers broer en juridisch adviseur) op het kantoor van verweerder geweest om over het geschil met de Volksbank te praten.
2.4 Op 20 september 2018 heeft de gemachtigde van klagers onder meer het volgende naar verweerder gemaild:
“Heeft u al een en ander onderzocht met betrekking tot de Volksbank? Graag hoor ik van u wat de stand van zaken zijn momenteel.”
Diezelfde dag heeft verweerder als volgt geantwoord:
“Ik ben er nog niet aan toegekomen.
De behandeling van het dossier staat de komende dagen in mijn planning: ik hoop je maandagavond te kunnen berichten.”
2.5 Op 2 oktober 2018 heeft de gemachtigde van klagers onder meer het volgende naar verweerder gemaild:
“Kunt u mij berichten omtrent de voortgang van de onderhavige zaak?”
Op 4 oktober 2018 heeft verweerder als volgt geantwoord:
“Morgen hoor je van mij over het protocol.
Mijn excuses dat het allemaal langer duurt dan ik heb toegezegd.”
2.6 Op 8 oktober 2018 heeft de gemachtigde van klagers onder meer het volgende naar verweerder gemaild:
“Tevergeefs hebben wij weer gewacht op een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Het lijkt mij verstandig dat we elkaar even telefonisch spreken, belt u mij als het u schikt?”
Op 10 oktober 2018 heeft verweerder als volgt geantwoord:
“Ik bied je nogmaals mijn verontschuldigingen aan voor het feit dat het langer heeft geduurd dan ik heb toegezegd.”
2.7 Op 12 oktober 2018 heeft verweerder de gemachtigde van klagers onder meer het volgende gemaild:
“Ik kijk er naar en streef om je maandag aanstaande mijn reactie te kunnen geven.”
2.8 Op 22 oktober 2018 heeft de gemachtigde van klagers onder meer het volgende naar verweerder gemaild:
“Het is inmiddels een week later, waarbij u inhoudelijk zou reageren op het dossier. Indien u het te druk heeft om deze zaak met spoed te behandelen, hadden we dat graag eerder geweten en kon ik of een bodemprocedure starten (waarbij geen advocaat vereist is) of een andere advocaat inschakelen voor een kort-geding procedure. Momenteel weten cliënten niet waar ze staan met deze kwestie en hoop ik van u zo snel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen. Ik wil u nogmaals benadrukken dat de registratie van cliënten desastreus is en verwijdering daarom ook zo spoedig mogelijk moet gebeuren.”
Op 23 oktober 2018 heeft verweerder als volgt geantwoord:
“Dank voor je mail. Je hebt gelijk: ik mail je morgenmiddag de conceptbrief die ik aan de Volksbank wil verzenden.”
2.9 Op 25 oktober 2018 heeft de gemachtigde van klagers onder meer het volgende naar verweerder gemaild:
“Ook aan deze toezegging heeft u zich niet gehouden. Het vertrouwen van cliënten in een positief (en efficiënte) verloop van deze zaak met u als raadsman is dan ook niet meer aanwezig. Het gevolg hiervan is dat u zich niet meer bezig hoeft te houden met de zaak jegens de Volksbank. Restitutie van het totaalbedrag welke cliënten naar u hebben overgemaakt, verwacht ik dan ook op korte termijn teruggestort naar hetzelfde rekeningnummer.”
Op 26 oktober 2018 heeft verweerder onder meer het volgende geantwoord:
“Ik begrijp je mail niet goed dat wil zeggen dat ik je om 14:10 de bijgevoegde mail en conceptbrief heb verzonden. De brief is dus nagenoeg gereed (na je input) om verzonden te worden. (...) Ik zie graag je reactie tegemoet.”
2.10 Op 26 oktober 2018 heeft de gemachtigde van klagers onder meer het volgende naar verweerder gemaild:
“(…)Toch blijft bij mij een vraagteken hangen omtrent het volgende: waarom denkt u dat de Volksbank uw verzoek middels een brief zal honoreren? Zoals u kunt lezen in de laatste twee brieven, is de Volksbank zelfverzekerd omtrent het niet verwijderen van de gegevens van cliënten omdat zij van mening zijn dat ze juist hebben gehandeld/handelen. Mij leek het daarom verstandig om geen brieven meer te versturen maar een kort-geding te starten om zo toch te dwingen om de gegevens te verwijderen alsook een schadevergoeding te vorderen. Daarnaast zal een reactie vanuit de Volksbank ruim een maand duren alvorens we verder kunnen met deze kwestie, terwijl een kort-geding al op korte termijn gerealiseerd kan worden (wat voor ons reden was om een advocaat in te schakelen).
Graag ontvang ik uw reactie hierop. Mocht het zo zijn dat u van mening blijft dat het strategisch beter is om eerst een brief te versturen, dan zal ik dit weekend aan uw conceptbrief werken en ontvangt u het in de loop van volgende week.”
2.11 Op 26 november 2018 heeft de gemachtigde van klagers per e-mail aan verweerder gevraagd of de brief voor de Volksbank inmiddels af is.
2.12 Op 28 november 2018 heeft verweerder namens klagers een brief naar de Volksbank gestuurd.
2.13 Op 8 januari 2019 heeft de Volksbank afwijzend op de brief van 28 november 2018 gereageerd. Daarop heeft verweerder de Volksbank op 13 februari 2019 in kort geding gedagvaard.
2.14 Op 6 maart 2019 heeft de zitting in het kort geding tussen klagers en de Volksbank plaatsgevonden. In het vonnis van 20 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter in het nadeel van klagers beslist.
2.15 Op 26 maart 2019 heeft verweerder onder meer het volgende aan de gemachtigde van klagers gemaild:
“De crux van de uitspraak is verwoord in rechtsoverweging 3.9. Te weten dat we onze stelling(-en) dienen te onderbouwen. Kunnen we dat dan ligt een hoger beroep van het vonnis voor de hand en met een goede kans van slagen.
(…)
Kan je je vinden in deze conclusie? Dan is het zaak om de stukken te verzamelen en te bespreken. (…) Indien we besluiten tot een appel dan stel ik voor dat we daar een spoedappel van maken. De dagvaarding dient dan uiterlijk 19 april 2019 te worden uitgebracht.”
2.16 Op 8 april 2019 heeft verweerder onder meer aan de gemachtigde van klagers gemaild dat hij de appeldagvaarding zal opstellen.
2.17 Op 12 april 2019 heeft de gemachtigde van klagers gegevens naar verweerder gemaild. In reactie daarop heeft verweerder diezelfde dag nog om aanvullende gegevens gevraagd.
2.18 Op 15 april 2019 heeft de gemachtigde van klagers gegevens naar verweerder gemaild en gevraagd welke originele documenten verweerder nodig heeft. Daarop heeft verweerder als volgt gereageerd:
“Dank voor je mail met bijlage.
Ik denk even over de huidige situatie na. Je hoort van mij.”
2.19 Op 17 april 2019 heeft verweerder bij klagers de eigen bijdrage voor het spoedappel gedeclareerd.
2.20 Op 19 april 2019 heeft de gemachtigde van klagers via WhatsApp aan verweerder gevraagd of het hoger beroep die dag de deur uit moet of pas na dat weekeinde in verband met de paasdagen. Daarop heeft verweerder ook via WhatsApp geantwoord dat dit na het weekeinde moet en dat hij het concept die dag of de dag erna zal mailen.
2.21 Op 30 april 2019 heeft de gemachtigde van klagers via WhatsApp aan verweerder gevraagd of het hoger beroep al is ingesteld.
2.22 Op 14 mei 2019 heeft verweerder onder meer het volgende aan de gemachtigde van klagers gemaild:
“Mijn excuses voor de radiostilte aan mijn zijde.
Tijdens het opstellen van de appeldagvaarding ben ik tot de conclusie gekomen dat een hoger beroep teveel risico’s met zich meebrengt (of in andere woorden gezegd een succesvol hoger beroep zou meer tijd en aandacht vergen dan we hadden).
Ik heb derhalve voor een bodemzaak geopteerd. Ik heb hierbij de concept dagvaarding gevoegd. (…) Het een en ander heeft veel en veel meer tijd gekost dan ik van te voren heb ingeschat. Maar het is helaas niet anders vrees ik.”
2.23 Op 19 mei 2019 heeft de gemachtigde van klagers verweerder per e-mail – kort gezegd – verzocht om de bedragen die zij aan verweerder hebben betaald terug te storten en zijn beroepsfout ten aanzien van het niet tijdig indienen van het beroepschrift bij zijn verzekeraar te melden. Dit verzoek is bij e-mail van 31 mei 2019 herhaald.
2.24 Op 3 juni 2019 heeft verweerder onder meer als volgt op het verzoek van de gemachtigde van klagers gereageerd:
“Ik begrijp dat je niet tevreden bent over de gang van zaken. Maar volgens mij gaat het om een ongelukkige samenloop van omstandigheden. (…) In ons laatste telefoongesprek heb je mij verteld dat je mij de stukken zou hebben gemaild. En dat je mij deze mail nogmaals zou doen toekomen. Ik kan mij vergissen maar ik heb de bewuste mail niet van je ontvangen toch?”
3 KLACHT
3.1 De klacht, zoals die ter zitting namens klagers is bevestigd, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft niet voortvarend gehandeld waardoor er vertraging is opgetreden in de behandeling van de zaak van klagers;
b) Verweerder heeft zonder voorafgaand overleg met klagers besloten niet in hoger beroep te gaan van het kortgedingvonnis van 20 maart 2019.
3.2 De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling op de stellingen stukken van klagers ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. In dat verband heeft verweerder onder meer aangevoerd dat hij de gemachtigde van klagers veel vaker en nadrukkelijker had moeten wijzen op de noodzakelijkheid van de door hem gevraagde gegevens om de en dat hij zijn beslissing om geen hoger beroep in te stellen specifiek met hem had moeten bespreken. Volgens verweerder heeft hij dit niet gedaan, vanwege zijn vertrouwen in de professionaliteit van de gemachtigde van klagers. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat in beide onderdelen over de kwaliteit van de dienstverlening van de voormalige advocaat van klagers.
5.2 De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld, Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan de professionele standaard die binnen de beroepsgroep hanteert. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Hieruit volgt dat de tuchtrechter zich bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klachtonderdeel a) gaat over de volgens klagers niet voortvarende aanpak van hun zaak door verweerder, waardoor de behandeling van hun zaak vertraging heeft opgelopen.
5.4 De raad is op grond van de onder 2 opgesomde feiten, waaronder vooral de tussen verweerder en de gemachtigde van klager gewisselde correspondentie, van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld zoals dat van een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Uit de feiten blijkt dat verweerder de zaak van klagers bepaald niet voortvarend heeft aangepakt. Tussen het bezoek van klager en zijn gemachtigde aan verweerder in september 2018 en de brief van 28 november 2018 die verweerder uiteindelijk aan de Volksbank heeft gestuurd zit een periode van ruim twee maanden. In die twee maanden heeft verweerder, na diverse aansporingen van de gemachtigde van klager, herhaaldelijk toegezegd dat hij met de zaak bezig was en/of dat hij een conceptbrief zou sturen, maar tot 26 oktober 2018 heeft verweerder zijn toezeggingen niet gestand gedaan waardoor de inhoudelijke behandeling van de zaak van klagers werd vertraagd. Verweerder heeft de gemachtigde van klagers aan het lijntje gehouden zonder duidelijkheid te geven over zijn plan van aanpak. Dat het zo lang heeft geduurd omdat er uitwisseling van stukken plaatsvond met de gemachtigde van klagers, zoals verweerder tijdens de zitting heeft verklaard, maakt dit niet oordeel niet anders. Verweerder had voortvarender aan de slag moeten gaan met de zaak van klagers in plaats van zich te blijven excuseren voor het feit dat het langer duurde dan hij had toegezegd (zie 2.5 en 2.6). Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.5 Klachtonderdeel b) gaat erover dat verweerder zonder voorafgaand overleg met (de gemachtigde van) klagers heeft besloten niet in hoger beroep te gaan van het kortgedingvonnis van 20 maart 2019.
5.6 Behalve de professionele standaard voor de kwaliteit van de dienstverlening is bij dit klachtonderdeel ook gedragsregel 16 van toepassing. Volgens deze gedragsregel moet de advocaat zijn cliënt op de hoogte brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dient hij deze schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Het staat vast dat verweerder zonder voorafgaand overleg met (de gemachtigde van) klagers heeft besloten om geen hoger beroep in te stellen en dat verweerder zijn besluit niet tijdig schriftelijk aan de gemachtigde van klagers heeft bevestigd. Deze gang van zaken is onzorgvuldig en ook onbegrijpelijk. Waar verweerder in zijn e-mails van 8, 12, 15 en 19 april 2019 nog bericht bezig te zijn met de appeldagvaarding en op 17 april 2019 zelfs de eigen bijdrage voor het spoedappel bij klagers declareert, laat verweerder op 14 mei 2019, als de termijn voor hoger beroep al ruim is verstreken, opeens weten dat hij in plaats van hoger beroep voor een bodemprocedure heeft gekozen (zie 2.22). Het had op de weg van verweerder gelegen om ruim voor het verstrijken van de hoger beroepstermijn te laten weten dat hij geen hoger beroep ging instellen, zodat klagers eventueel nog een andere advocaat hadden kunnen benaderen. Door dit na te laten, heeft verweerder niet gehandeld zoals dat van een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Dat hij niet alle gegevens had ontvangen en daarbij op de professionaliteit van de gemachtigde van klagers vertrouwde, maakt dit oordeel niet anders. Verweerder heeft als advocaat een eigen verantwoordelijkheid en in dat kader had verweerder er nadrukkelijker op moeten toezien dat hij de juiste gegevens van de gemachtigde van klagers kreeg. Verweerder heeft in zijn schriftelijke verweer en tijdens de zitting erkend dat hij contact met de gemachtigde van klagers had moeten opnemen voordat hij besloot geen hoger beroep in te stellen en dat hij de gemachtigde van klagers niet goed heeft begeleid bij het verstrekken van de gegevens die volgens verweerder noodzakelijk waren voor het instellen van hoger beroep. Klachtonderdeel b) is daarom ook gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft de zaak van klagers onvoldoende voortvarend behandeld en zonder voorafgaand overleg met klagers besloten geen hoger beroep in te stellen. Door dit tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is verweerder wezenlijk tekortgeschoten in de dienstverlening die van een zorgvuldig en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Hierdoor heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad. De raad rekent verweerder dit zwaar aan. Hoewel verweerder tijdens de zitting heeft erkend de zaak van klagers niet goed te hebben aangepakt, heeft hij geen excuses aangeboden en geen mededelingen gedaan over de oorzaak van zijn handelen. Gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder, het gebrek aan inzicht bij verweerder en zijn tuchtrechtelijk verleden acht de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twaalf weken met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een schorsing voor de duur van twaalf weken op;
- bepaalt dat daarvan twaalf weken niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 29 juni 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.