Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-07-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:146
Zaaknummer
20-372/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk niet-ontvankelijk. Verweerster heeft de gewraakte uitlatingen gedaan in confraternele correspondentie en het is daarom aan de advocaat van klager om zich erover te beklagen als zij zich door de brief geïntimideerd of bedreigd voelt. Dat heeft deze advocaat niet gedaan.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 6 juli 2020
in de zaak 20-372/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 19 mei 2020 met kenmerk 1043699, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is al geruime tijd verwikkeld in procedures met cliënten van verweerster.
1.2 Bij vonnis van 22 mei 2019 heeft de rechtbank Amsterdam de door klager ingestelde vordering tot herroeping van het vonnis van de rechtbank van 4 december 2013 ongegrond verklaard. De advocaat van klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
1.3 Bij per e-mail gestuurde brief van 5 september 2019 heeft verweerster de advocaat van klager onder meer geschreven:
“Artikel 388 Rv. bepaalt dat de beslissing inzake de heropening van het geding niet vatbaar is voor hoger beroep. De wetgever heeft evenwel niet uitgesloten dat tegen dergelijke beslissingen cassatieberoep wordt ingesteld. De Hoge Raad heeft gelet daarop bepaald dat de uitsluiting van hoger beroep niet kan worden doorbroken op basis van in ander soort zaken erkende doorbrekingsgronden.
Beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. In deze zaak had een eventueel cassatieberoep aldus uiterlijk 22 augustus moeten zijn ingediend.
Van cliënten begreep ik dat u voor het verstrijken van die termijn weliswaar dagvaardingen hebt laten betekenen, maar dat u cliënten daarbij hebt opgeroepen te verschijnen ten overstaan van het gerechtshof te Amsterdam.
Gelet op artikel 388 Rv. en de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad daarover, staat vast dat uw cliënt niet ontvankelijk zal worden verklaard in het door u geëntameerde hoger beroep.
Ik verzoek u mij uiterlijk op vrijdag 13 september a.s. te bevestigen dat u de dagvaardingen niet zult aanbrengen en dat deze zaak, nu niet tijdig beroep in cassatie is ingesteld, daarmee definitief geëindigd is.
Ontvang ik geen bevestiging van voornoemde strekking, dan zal ik
(1) Alle tijd die ik aan dit onderdeel van het veel grotere dossier tussen onze cliënten besteed, bijhouden en volledige vergoeding daarvan vorderen. U dient er bovendien rekening mee te houden dat ik het Gerechtshof Amsterdam zal vragen u persoonlijk in die kosten te veroordelen op grond van de jurisprudentie waarmee uw cliënt maar al te goed bekend is;
(2) (…)
(3) de Raad voor Rechtsbijstand vragen de aangevraagde toevoeging te weigeren, nu die zal worden ingezet in een bij voorbaat kansloze zaak.”
1.4 Op 30 november 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de advocaat van klager oneigenlijk onder druk heeft gezet. Volgens klager heeft verweerster met hetgeen zij in haar brief van 5 september 2019 heeft geschreven zich onnodig grievend en onbehoorlijk uitgelaten en daarmee Gedragsregels 7 en 24 geschonden.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt bij de beoordeling van de klacht voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
4.2 Klager verwijt verweerster dat zij de advocaat van klager in haar brief van 5 september 2019 oneigenlijk onder druk heeft gezet door te dreigen de proceskosten op haar te verhalen, te dreigen de Raad voor Rechtsbijstand te vragen de door haar namens klager aangevraagde toevoeging te weigeren en de procedure bij voorbaat kansloos te noemen. Klager heeft bij deze klacht echter een onvoldoende rechtstreeks belang als bedoeld in de Advocatenwet. Verweerster heeft de uitlatingen immers gedaan in confraternele correspondentie met de advocaat van klager en het is aan de advocaat van klager om zich erover te beklagen als zij zich door de brief van verweerster geïntimideerd of bedreigd voelt. Dat heeft deze advocaat niet gedaan. De klacht is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 6 juli 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.