Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-07-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:128
Zaaknummer
200006
Inhoudsindicatie
Volgens art. 56 lid 1 sub a Advocatenwet kan klager alleen in hoger beroep komen als zijn klacht ongegrond is verklaard. Klager vindt de maatregel niet zwaar genoeg. Niet-ontvankelijk.
Uitspraak
BESLISSING
van 10 juli 2020
in de zaak 200006
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 16 december 2019 in de zaak met nummer 19-433/DB/LI, op deze datum aan partijen toegezonden. De raad heeft klachtonderdeel 1 gegrond verklaard voor zover dit is gericht op het gebrek aan communicatie over het plan van aanpak inzake de voorlopige voorzieningen en de vakantieregeling en voor het overige ongegrond verklaard, klachtonderdeel 2 gegrond verklaard voor zover dit is gericht op het niet toezenden van urenspecificaties en voor het overige ongegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd en verweerster is veroordeeld in de proceskosten.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Het beroepschrift van klager is op 10 januari 2020 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- het verweerschrift van 20 mei 2020;
2.2 Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke afhandeling door het hof van deze zaak. Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld.
3 BEOORDELING
3.1 De raad heeft beide klachtonderdelen van klager deels gegrond verklaard en verweerster de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Het hoger beroep van klager, zoals het hof dat in het beroepschrift leest, ziet niet op het ongegrond verklaarde deel van zijn klacht, maar uitsluitend op de aan verweerster opgelegde maatregel. Het bezwaar van klager tegen de beslissing van de raad komt er - kort weergegeven - op neer dat klager meent schade te hebben geleden en dat de raad daarmee in zijn beslissing geen rekening heeft gehouden. Klager stelt dat hij door het handelen/nalaten van verweerster, zoals dat door de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar is bevonden, ernstig financieel benadeeld is, dat hij dubbele kosten heeft moeten maken en dat verweerster de kosten van diverse werkzaamheden voor haar rekening zou moeten nemen. Klager verzoekt het hof de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van verweerster ook financieel gestalte te geven.
3.2 Volgens het bepaalde in artikel 56 lid 1 sub a van de Advocatenwet kan de klager hoger beroep instellen indien zijn klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard. Omdat klager slechts in beroep komt tegen de beslissing van de raad voor zover de klacht deels gegrond is verklaard is hij niet-ontvankelijk in dit beroep. Dit is niet anders nu klager beoogt op te komen tegen de door de raad opgelegde maatregel (met als doel het verkrijgen van een schadevergoeding), zie ook HvD 26 juni 2017, 170004, ECLI:NL:TAHVD:2017:127 (overweging 5.1.2) en HvD 6 september 2013, 6560, ECLI:NL:TAHVD:2013:226.
3.3 Het hof voegt hier nog aan toe dat het oordeel van de raad dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de voor de advocatuur geldende normen en regels niet zonder meer als gevolg heeft dat zij ook aansprakelijk is voor mogelijke door klager geleden schade. Het is niet aan de tuchtrechter maar aan de civiele rechter om te beoordelen of sprake is van een tekortkoming die klager recht geeft op een vergoeding en zo ja, tot welk bedrag.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 16 december 2019 in de zaak met nummer 19-433/DB/LI.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. T.E. van der Spoel en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 juli 2020.