Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-05-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:90

Zaaknummer

20-193/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder mocht afgaan op de informatie die zijn cliënt aan hem verstrekte.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 mei 2020 in de zaak 20-193/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 9 maart 2020 met kenmerk R 2020/17 edg/dh, door de raad ontvangen op 10 maart 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager huurde vanaf 2 oktober 2015 een woning in een appartementencomplex dat eigendom is van een Stichting (hierna: de Stichting). Verweerder is de advocaat/gemachtigde van de Stichting. Verweerder treedt op voor de Stichting in civiele procedures die tegen klager zijn gericht.

1.2    Op 22 september 2016 is klager door de Stichting gedagvaard in een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst, omdat klager ernstige overlast zou veroorzaken. Bij vonnis van 22 december 2016 is de huurovereenkomst tussen klager en de Stichting ontbonden.

1.3    Op 26 april 2017 is klager door de Stichting gedagvaard in een kort geding procedure bij de voorzieningenrechter teneinde een terreinverbod aan klager op te leggen, alsmede een verbod tot betreding van het appartementencomplex, omdat klager ernstige overlast zou veroorzaken. Het kort geding is op 24 mei 2017 door de kantonrechter behandeld. Ter zitting is een vaststellingsovereenkomst tussen partijen gesloten en ondertekend. In het vonnis van 24 mei 2017 is klager veroordeeld om de tussen partijen gemaakte afspraken na te komen op straffe van een dwangsom.

1.4    In oktober 2019 heeft een medewerker van de Stichting aan een medewerker van een toezichthouder in de zorg laten weten waarom hij geen reden zag om de noodzaak van het eerder aan klager opgelegde gebouwverbod te heroverwegen. In de e-mail van de medewerker van de Stichting van 24 oktober 2019 staat het volgende over het standpunt van verweerder:

“Ook de advocaat ontraadt dat, alleen al omdat [klager] niet schroomt om jegens personeelsleden zelfs doodsbedreigingen te uiten”

1.5    Op 24 oktober 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager onterecht en zonder bewijs beticht van het met de dood bedreigen van personeel van de Stichting.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    Verweerder heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de Stichting hem heeft meegedeeld dat klager een doodsbedreiging had geuit aan het adres van een medewerker van de Stichting.

4.3    Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder wist of had moeten weten dat deze mededeling onjuist was. De klacht is daartoe onvoldoende feitelijk onderbouwd. Weliswaar heeft klager een verklaring overgelegd waaruit de onjuistheid van de mededeling aan de Stichting zou moeten blijken, maar gesteld noch gebleken is dat verweerder deze verklaring voorafgaand aan de advisering kende of had moeten kennen. Er bestond daarom geen grond voor verweerder om nader onderzoek te doen en verweerder kon zijn advies aan de Stichting baseren op de door de Stichting aan hem verstrekte informatie.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2020.