Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-05-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:88

Zaaknummer

20-130/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk. Niet gebleken is dat verweerder enig bedrag heeft ingehouden.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 mei 2020 in de zaak 20-130/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 5 februari 2020 met kenmerk K176 2019 ar/ak, door de raad ontvangen op 7 februari 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en mevrouw O zijn gescheiden. Tussen klager en mevrouw O is een geschil ontstaan over de verdeling van de overwaarde van de woning van mevrouw O. Klager maakte aanspraak op 50% van de overwaarde (een bedrag van € 32.000,-), maar partijen waren het oneens over de verdeling van de advocaat- en notariskosten.

1.2    Mevrouw O werd bijgestaan door verweerder.

1.3    Door mevrouw O is op 29 maart 2018 een bedrag van € 52.757,95 op de derdengeldenrekening van (het kantoor van) verweerder gestort. Op 12 april 2018 is door verweerder een bedrag van € 25.000,- overgemaakt aan de moeder van klager. Op 7 juni 2018 is door verweerder een bedrag van € 27.757,95 overgemaakt aan de deurwaarder die door klager was ingeschakeld.

1.4    Klager heeft via S Holding BV samengewerkt met V BV. Tussen S Holding BV en V BV is een geschil ontstaan. Op 23 januari 2018 is, mede namens verweerder, een brief gestuurd door mr. C in de zaak van V BV tegen de curator van S Makelaardij BV.

1.5    Op 21 augustus 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1)    Verweerder heeft, zonder toestemming van klager, een bedrag van € 4.242,05 ingehouden op het bedrag van € 32.000,-.

2)    Klager heeft een gerechtsdeurwaarder moeten inschakelen die hem € 1.389,90 heeft gekost.

3)    Verweerder heeft, zonder toestemming van klager, opgetreden namens S Holding BV.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Verweerder heeft aangevoerd dat er tussen hem en klager geen rechtsbetrekking heeft bestaan, dat hij nooit een factuur aan klager heeft gestuurd en dus ook geen geld van klager heeft ingehouden. Verweerder heeft uitgelegd dat het geld op de derdengeldenrekening van zijn kantoor afkomstig was van mevrouw O en niet toebehoorde aan klager. Zodoende had klager geen zeggenschap over het geld op de derdengeldenrekening. Verweerder heeft, namens mevrouw O, de afspraak gemaakt dat klager een bedrag van € 27.757,95 toekwam. Over dit gedeelte van de totale geldsom bestond tussen partijen geen discussie. Verweerder heeft aangevoerd dat klager zich tot mevrouw O moet wenden als hij niet wil of kan berusten in de door mevrouw O voorgestelde verdeling.

3.2    Door verweerder zijn bankafschriften verstrekt waaruit de hiervoor onder 1.2 genoemde overboekingen blijken.

3.3    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    Klager heeft zijn klacht, na afronding van het dekenonderzoek, uitgebreid en verweerder verweten dat hij tegelijkertijd heeft opgetreden als advocaat van mevrouw O, alsmede als advocaat van S Holding BV, waardoor sprake is van belangenverstrengeling. Deze uitbreiding staat op gespannen voet met artikel 46c van de Advocatenwet, waarin wordt bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. Ook geldt in het tuchtrecht het ‘ne bis in idem-beginsel’. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Het voormelde beginsel brengt mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend. Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel van goede procesorde. Gelet op dit alles had klager deze aanvulling van zijn klacht direct kunnen en daarom ook moeten indienen in plaats van na afloop van het dekenonderzoek. De voorzitter zal dit aanvullende deel van de klacht daarom buiten beschouwing laten.

4.2    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Klachtonderdelen 1 en 2

4.3    De voorzitter overweegt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat door mevrouw O op 29 maart 2018 een totaalbedrag van € 52.757,95 is gestort op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder. Van dit bedrag is op 12 april 2018 € 25.000,- overgemaakt naar de moeder van klager, in verband met een storting van dat bedrag door de moeder in depot bij de notaris waar de overdracht van de woning van mevrouw O plaatsvond in verband met opheffing van een borgstelling. Het resterende bedrag van € 27.757,95 is op 7 juni 2018 overgemaakt aan de deurwaarder die door klager ingeschakeld was. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet over een hoger bedrag beschikte dan is uitgekeerd aan klager (via de deurwaarder) en aan de moeder van klager. Dat klager daarop enig bedrag heeft ingehouden is de voorzitter dan ook niet gebleken. Aan verweerder kan op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De voorzitter zal klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond verklaren.

4.4    Uit het voorgaande blijkt niet van de noodzaak van het inschakelen van een deurwaarder door klager. Voor zover klager stelt dat hij door toedoen van verweerder een deurwaarder heeft moeten inschakelen, heeft hij deze stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd. Ook klachtonderdeel 2 is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 3

4.5    Voor zover klager mede namens S Holding BV heeft geklaagd, overweegt de voorzitter dat door klager onvoldoende is onderbouwd dat hij bevoegd is om namens S Holding BV te klagen. Het door klager verstrekte vonnis van 23 juni 2017 is onvoldoende om zijn bevoegdheid om op 21 augustus 2019 een klacht in te dienen namens S Holding BV aan te nemen. Klager heeft, ondanks een verzoek daartoe, geen (verdere) stukken verstrekt waaruit blijkt dat hij ook mocht klagen namens S Holding BV. Klager wordt dan ook niet geacht mede namens S Holding BV te hebben geklaagd. Om die reden zal niet worden ingegaan op de stelling van klager dat verweerder zonder toestemming zou hebben opgetreden voor S Holding BV. De voorzitter zal dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klachtonderdelen 1 en 2, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-    klachtonderdeel 3, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2020.