Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-06-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:133
Zaaknummer
20-300/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Niet gebleken dat verweerder in zijn gedingstuk van 14 september 2019 de rechtbank onjuiste informatie heeft verstrekt. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 juni 2020
in de zaak 20-300/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 23 april 2020 met kenmerk 1041949, door de raad ontvangen op 23 april 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en diens ex-echtgenote hebben een geschil over de afwikkeling van de verdeling van de goederengemeenschap, in het kader waarvan tussen klager en diens ex-echtgenote een gerechtelijke procedure heeft plaatsgevonden. Klagers ex-echtgenote werd in die procedure bijgestaan door verweerder.
1.2 Op 14 augustus 2019 heeft de mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden. Tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling hebben klager en diens ex-echtgenote, beiden bijgestaan door hun advocaten, over een aantal geschilpunten overeenstemming bereikt. Op 28 augustus 2019 heeft de rechtbank een beschikking gewezen over onder meer de verdeling van goederengemeenschap. De rechtbank heeft bepaald dat partijen dienden over te gaan tot verdeling conform de tussen hen bereikte overeenstemming.
1.3 Klagers advocaat heeft de rechtbank bij e-mail d.d. 30 augustus 2019 verzocht om de beschikking aan te vullen. Klagers advocaat heeft in dat verband naar voren gebracht dat klager de rechtbank had verzocht om de woning aan de Oberonlaan aan klager toe te scheiden tegen een getaxeerde waarde van € 270.000,-- en dat partijen op dit punt geen overeenstemming hadden bereikt, zodat de rechtbank op dit punt nog diende te beslissen.
1.4 Verweerder is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om op het verzoek tot wijziging van de beschikking te reageren, hetgeen verweerder bij brief d.d. 14 september 2019 heeft gedaan. In deze brief heeft verweerder onder meer het volgende aan de rechtbank medegedeeld:
“(…) De vrouw is van mening dat er tussen partijen overeenstemming is bereikt dat:
(…) 2. De woning aan de Oberonlaan voor de marktconforme prijs van € 287.000,-- (zie verweerschrift man 30 oktober 2018) verkocht kan worden. De vrouw heeft bij die besprekingen c.q. discussie tijdens de zitting bedongen dat zij ten minste nog 6 maanden na de beschikking of zoveel eerder als ze een huurwoning heeft verkregen, in Oberonlaan nog zou blijven wonen. De vrouw heeft er uiteraard geen bezwaar tegen dat de man deze woning overneemt tegen de marktconforme waarde.(…)”
1.5 De rechtbank heeft het verzoek tot aanvulling van het vonnis bij beschikking d.d. 25 september 2019 afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen:
“(…) (1.4) In genoemde beschikking is overwogen dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en over de bijkomende verzoeken. Voorts staat in de beschikking vermeld hoe deze overeenstemming luidt, voor zover partijen dat op deze zitting na de schorsing (tijdens welke schorsing zij overeenstemming hebben bereikt) kenbaar hebben gemaakt, en is beslist dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de gemeenschap conform de tussen hen bereikte overeenstemming. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet is verzuimd op een onderdeel van het verzochte te beslissen. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.”
1.6 Bij brief d.d. 16 oktober 2019 heeft klagers advocaat de rechtbank nogmaals verzocht om de beschikking te wijzigen. Klagers advocaat heeft zich daartoe op het standpunt gesteld dat de rechtbank blijkens het proces-verbaal van de zitting van 14 augustus 2019 in de beschikking een kennelijke fout dan wel kennelijke verschrijving heeft gemaakt.
1.7 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank d.d. 28 augustus 2019.
1.8 Op 27 november 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij:
in zijn gedingstuk van 14 september 2019 de rechtbank onjuiste informatie heeft verstrekt, ten gevolge waarvan de rechtbank een voor klager ongunstige beslissing heeft gegeven, waardoor hij genoodzaakt is geworden om hoger beroep in te stellen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Tussen klager en verweerders cliënte is een gerechtelijke procedure aanhangig (geweest). Het was de taak van verweerder om de belangen van zijn cliënte te behartigen en het was aan verweerder om in overleg met zijn cliënte de aanpak van de zaak te bepalen. Verweerder heeft betwist dat hij onwaarheden heeft verkondigd in de gerechtelijke procedure. Het is niet aan de tuchtrechter om over de juistheid van de in de gerechtelijke procedure over en weer naar voren gebrachte standpunten te oordelen. Kennelijk kan klager zich niet vinden in de inhoud van de brief d.d. 14 september 2019 die verweerder namens zijn cliënte aan de rechtbank heeft gestuurd en verschillen klager en diens ex-echtgenote van mening over de exacte inhoud van de op 14 augustus 2019 bereikte overeenstemming, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft verkondigd. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënte stond het verweerder vrij om namens zijn cliënte standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klager. Hij hoefde daarbij in beginsel geen rekening te houden met de belangen van klager. Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerder geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager, dan wel diens gemachtigde, om deze stellingen in de procedure te weerspreken en te weerleggen. Als dat niet is gebeurd kan verweerder daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dat verweerder de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid heeft overschreden is niet gebleken. De voorzitter zal de klacht op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 8 juni 2020
Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.