Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-06-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:136

Zaaknummer

20-332/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Anders dan klager stelt heeft verweerder gedaan wat hij met klager overeen was gekomen. Dat verweerder heeft toegezegd een tuchtprocedure tegen de deskundige te voeren is niet gebleken. Verder geen sprake van excessief declareren.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  15 juni 2020

in de zaak 20-332/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 1 mei 2020 met kenmerk mb/re/19-530/1049962, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in een huurgeschil. Op dat moment lag er een bindend advies over de huurprijs van de door klager gehuurde bedrijfsruimte in Haarlem. Het bindend advies was tot stand gekomen nadat twee deskundigen zich over de huurprijs hadden uitgelaten. Klager was het met die deskundigen niet eens, waarna een derde deskundige zich over de huurprijs heeft uitgelaten. Ook met diens standpunt was klager het niet eens. Volgens klager is het handelen van de derde deskundige klachtwaardig. Hij wilde daarom een klachtprocedure tegen deze deskundige aanspannen en het bindend advies laten vernietigen.  

1.2    Op 20 juni 2017 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin staat, voor zover relevant:

“De twee deskundigen hebben een huurprijs vastgesteld. U kon zich hierin niet vinden, waarop een derde deskundige werd benoemd. Met de door de derde deskundige vastgestelde huurprijs (bindend advies) kunt u zich ook niet verenigen. U stelt dat deze deskundige het aantal gehuurde m2 aanvankelijk op een lager aantal had vastgesteld en – zo begrijp ik – dit daarna aanpaste en zich hierin zou hebben laten leiden/beïnvloeden door de andere deskundigen. U acht het handelen van de derde deskundige klachtwaardig en u wilt in beginsel een klachtenprocedure doorlopen, teneinde via deze route het bindend advies te (laten) vernietigen.

(…) Zoals besproken, wil ik in eerste instantie het dossier bestuderen en een oordeel geven over de eventuele juridische mogelijkheden (procesadvies). Feit is dat er een bindend advies ligt en dat er bijzondere omstandigheden zullen moeten zijn op grond waarvan aan het bindende karakter kan worden getornd. Afhankelijk van mijn bevindingen en oordeel beslissen we of een behandeling door mij wordt voortgezet.

(…)

Wij kwamen overeen dat ik mijn werkzaamheden zal verrichten tegen een uurtarief van € 200,00, te vermeerderen met btw en verschotten. (…) Voorts hebben wij afgesproken dat u een algemeen voorschot zult betalen van € 1.000,00, te vermeerderen met btw. Dit voorschot zal met de einddeclaratie worden verrekend.”

1.3    Verweerder heeft klager een voorschotdeclaratie gestuurd ten bedrage van € 1.000,-, te vermeerderen met btw. Klager heeft € 1.000,- contant betaald op het kantoor van verweerder. Verweerder heeft klager meerdere keren gerappelleerd met betrekking tot de btw.

1.4    Op 7 maart 2018 heeft verweerder klager in een uitgebreide brief meegedeeld dat hij zowel de proceskansen ten aanzien van een klachtprocedure tegen de deskundige als ten aanzien van een procedure tot vernietiging van het bindend advies onvoldoende acht.

1.5    Op 9 maart 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Naar aanleiding van deze bespreking heeft verweerder een brief aan de verhuurder van klager opgesteld. Verweerder heeft het concept van deze brief op 1 mei 2018 aan klager gestuurd. In de begeleidende e-mail heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Ten overvloede merk ik hierbij uitdrukkelijk op dat ik onvoldoende kansen zie voor een procedure tot vernietiging, zoals ik je ook schreef in mijn brief van 7 maart jl. Wat dat betreft beschouw ik de brief als ‘niet geschoten is mis’.”

1.6    Na akkoord van klager heeft verweerder op 16 mei 2018 een brief aan de verhuurder gestuurd.

1.7    Op 17 mei 2018 heeft verweerder klager een declaratie gestuurd ten bedrage van in totaal € 2.178,- (het door klager betaalde voorschot van € 1.000,- is hierin verrekend).

1.8    Bij brief van 31 juli 2018 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“[De verhuurder] heeft tot op heden niet gereageerd op de brief van 16 mei 2018. Daarom zond ik bijgevoegde herinnering.

Wanneer [de verhuurder] ook nu reageert, resteren twee mogelijkheden. Of u laat de zaak verder rusten of u start een gerechtelijke procedure met als inzet de vernietiging van het bindend advies. Met verwijzing naar onder meer mijn brief van 7 maart 2018 herhaal ik de procedure onvoldoende kans van slagen te geven.

Met mijn brief van 17 mei 2018 zond ik u de afrekening toe van de tot dan verrichte werkzaamheden. De declaratie van die datum is tot op heden onbetaald gebleven. Ook is niet voldaan het restant ad € 210,00 van de voorschotdeclaratie van 20 juni 2017. (…)

Nogmaals verzoek ik u het restant ad € 210,00 alsmede de declaratie van 17 mei 2018 te betalen”

1.9    Bij brief van 21 augustus 2018 heeft de verhuurder gereageerd op de brief van verweerder. Op 27 september 2018 heeft verweerder de brief van de verhuurder doorgestuurd aan klager. In de begeleidende brief heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Zoals ik u eerder aangaf, resteren voor u twee mogelijkheden. Of u laat de zaak verder rusten of u start een gerechtelijke procedure met als inzet de vernietiging van het bindend advies. Met verwijzing naar onder meer mijn brief van 7 maart 2018 herhaal ik de procedure onvoldoende kans van slagen te geven en daarom ben ik ook niet bereid deze procedure te voeren.

Intussen is nog steeds niet voldaan het restant ad € 210,00 van de voorschotdeclaratie van 20 juni 2017 (…) Ook de declaratie van 17 mei 2018 (…) is nog niet voldaan. Dit ondanks het herhaalde verzoek bij brief van 31 juli 2019. Ik gaf aan mijn werkzaamheden te zullen staken indien betaling opnieuw uitblijft en dat dan een incassotraject zal worden ingezet. Dat is nu het geval.”

1.10    In oktober 2018 heeft klager het bedrag van € 210,- aan verweerder voldaan. Bij e-mail van 9 december 2019 heeft verweerder klager een laatste keer in de gelegenheid gesteld de declaratie van 17 mei 2018 te voldoen, bij gebreke waarvan hij tot dagvaarding zal overgaan.

1.11    Op 11 december 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft niet uitgevoerd wat van hem gevraagd is.

b)    Verweerder heeft klager een declaratie gestuurd waar klager het niet mee eens is.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klager verwijt verweerder allereerst dat hij de opdracht niet heeft uitgevoerd. Volgens klager heeft verweerder toegezegd een klachtprocedure tegen de (derde) deskundige aanhangig te maken teneinde het bindend advies te laten vernietigen, maar heeft hij dat niet gedaan.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. In de opdrachtbevestiging die verweerder op 20 juni 2017 aan klager heeft gestuurd staat wat klager en verweerder met elkaar hebben afgesproken: verweerder zou na bestudering van het dossier een oordeel geven over de eventuele juridische mogelijkheden van klager en afhankelijk daarvan zouden zij beslissen of verweerder de klachtzaak verder zou gaan behandelen. Op 7 maart 2018 heeft verweerder klager een (negatief) procesadvies gegeven. Verweerder heeft hiermee voldaan aan hetgeen hij met klager overeen was gekomen. Dat verweerder heeft toegezegd namens klager een tuchtprocedure tegen de deskundige te voeren, zoals klager stelt en verweerder betwist, is niet gebleken. Integendeel, verweerder heeft in al zijn correspondentie met klager steeds duidelijk gemaakt dat hij een dergelijke procedure onvoldoende kans van slagen geeft. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4    Klachtonderdeel b) ziet op de declaratie van verweerder waarmee klager het niet eens is. De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar wel waakt tegen excessief declareren. Dat daarvan in dit geval sprake is, heeft klager niet gemotiveerd gesteld, en dat is ook overigens niet gebleken. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 15 juni 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.