Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-04-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:114

Zaaknummer

19-414

Inhoudsindicatie

Klager heeft zich tijdig en op zorgvuldige wijze onttrokken als advocaat van klagers zoals hij dat heeft gedaan (Regel 9 lid 2 oud). Klagers hadden daarna nog ruim de tijd om lopende procedures over te laten nemen door een andere advocaat. Klachten ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 april 2020

in de zaak 19-414/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster sub 1

klaagster sub 2

tezamen ook: klagers

over

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 24 september 2017, aangevuld bij brief van 18 februari 2018, hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 25 juni 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 17-0271/MV/sd van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 februari 2020. Daarbij waren de gemachtigde van klagers (hierna ook: de heer M) en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In 2011 is klaagster sub 1 als houdstermaatschappij opgericht en heeft klaagster sub 2, ook een houdstermaatschappij, voorzien van financiële draagkracht. Daarnaast is klaagster sub 1 de eigenaar geworden van diverse cessies en verpandingen van klaagster sub 2 en is die rechten gaan uitoefenen. De heer M en zijn vrouw, mevrouw S, zijn als bestuurders dan wel anderszins bij klagers betrokken.

2.3    Verweerder heeft, tot zijn onttrekking als advocaat medio augustus 2017, de belangen behartigd van klagers. Daarnaast heeft verweerder ook privéwerkzaamheden voor de heer M gedaan. De heer M heeft opgetreden als de contactpersoon voor klagers.

2.4    Bij zijn e-mail van 5 april 2017 heeft verweerder aan de heer M over zijn werkzaamheden in de voorafgaande periode in diverse kwesties zijn facturen gestuurd. Ter toelichting op die facturen heeft verweerder laten weten dat hij de factuur in de bewerkelijke kwestie Van E al heeft gematigd en in de kwestie P zijn uren de komende maand uit coulance voor de situatie bij klagers ook zal matigen. Daarop heeft de heer M hem diezelfde dag per e-mail laten weten blij te zijn met begrip voor hun lastige situatie.

2.5    In zijn e-mail van 6 juni 2017 heeft verweerder aan de heer M een overzicht van de nog openstaande facturen gestuurd en verzocht om voor betaling te zorgen. In reactie hierop heeft de heer M verweerder laten weten financieel lastig te zitten maar ervan uit te gaan dat het allemaal wel goed zal komen. In zijn e-mail van 25 juni 2017 heeft de heer M aan verweerder laten weten een deelbetaling te hebben gedaan en heeft hij aangeven de komende maanden weinig financiële ruimte te verwachten  voor de restantbetaling en gevraagd om begrip daarvoor.

2.6    In zijn e-mail van 21 juli 2017 heeft de heer M verweerder onder meer geïnformeerd over diens afwezigheid wegens vakantie tot en met 21 augustus 2017 en verweerder verzocht om zo langzamerhand de kwestie F op te gaan pakken.

2.7    Verweerder heeft op 8 augustus 2017 in zijn e-mail aan de heer M onder meer het volgende geschreven:

“ (…) Na jouw vakantie wil ik graag een gesprek met je over de zaken voor [klaagster sub 1] en voor jou prive. In de zaken waarin ik in beginsel wel kan declareren, worden de nota’s niet voldaan en dan is er nog een aantal zaken waarin ik voorlopig niet kan declareren. Het openstaande bedrag is te groot, ik kom zelf klem te zitten en ga niet op vakantie. En hoewel ik ergens begrip heb voor jouw situatie, vind ik dat het nu teveel mijn probleem wordt en kom ik ook in de problemen omdat ik meer clienten heb die achterlopen. Het openstaande bedrag moet voldaan worden, ik heb het gewoon nodig, en we moeten gaan afspreken dat in de zaken waarin wel gefactureerd kan worden de nota’s ook binnen bijvoorbeeld uiterlijk 30 dagen worden voldaan.”

2.8    Hierop heeft de heer M diezelfde dag per e-mail gereageerd en zijn eigen gedachten over de gang van zaken in de verschillende kwesties en over de financiële situatie bij verweerder uiteengezet. Daarnaast heeft hij aan verweerder geschreven:

“Voor betaling van facturen is er die ruimte bij ons nu niet. Vanaf september zal dat gat geleidelijk ingelopen gaan worden en het zal in december dicht zijn. Daarin meegenomen dat het bedrag niet verder zal oplopen daar er onderwijl een beperkt aantal zaken behandeld moeten worden. Bij dit alles geef ik nu al aan dat we liefst alles naar achter duwen waar dat kan. Zo weinig als mogelijk kosten maken. Bij niets is er haast behalve bij [kwestie F].

Daarbij ga ik er nu, gegeven de strekking van je mail, wel van uit dat je nu wel een belangrijke mogelijkheid om geld te verdienen [kwestie F] zelf actief oppakt. (…) Ook toen wij financieel geheel bij waren gaf je geen gas op dat dossier. (…) Ik ga ervan uit dat je dit in het belang van ons beiden oppakt zoals je destijds (al heel lang geleden) bij herhaling beloofd en afgesproken hebt. (…)

Wat ons te verwijten valt is dat we je facturen niet betaald hebben. De reden daarvan is je bekend en dat was je ook bekend toen je de bij de factuur behorende inzet pleegde. (…)

Over dit alles heen is het zo dat we vanzelfsprekend in gesprek gaan met elkaar.”

2.9    In zijn e-mail van 13 augustus 2017 heeft verweerder aan de heer M laten weten zich te onttrekken als advocaat van zowel klagers als ook van de heer M in zijn privézaken. In deze e mail heeft verweerder aan de heer M uitgelegd hoe hij de afwikkeling van alle zaken zorgvuldig zal doen, heeft hij verzocht om de openstaande facturen uiterlijk 1 oktober 2017 te betalen, en aangegeven zelf de voorkeur te hebben zich meteen formeel bij de rechtbank in alle lopende zaken van klagers als advocaat te onttrekken. In het (proces)belang van zijn cliënten heeft hij voorgesteld om zijn formele onttrekking in de lopende procedure bij de rechtbank pas begin oktober 2017 te doen, al dan niet dan in overleg met hun nieuwe advocaat. Daarnaast heeft verweerder zijn medewerking toegezegd tot overdracht van alle dossiers, met waar nodig een toelichting, aan hun nieuwe advocaat. Tot slot heeft verweerder aangekondigd dat hij na de vakantie van de heer M en zijn vrouw per post nog formeel zijn werkzaamheden voor klagers zal beëindigen.

2.10    Hierop heeft de heer M, mede namens mevrouw S, in zijn e-mail van 16 augustus 2017 uitvoerig gereageerd, zijn teleurstelling en ongenoegen over het besluit van verweerder om zich te onttrekken toegelicht, zijn facturen betwist, en verweerder dringend verzocht om, mede gezien hun jarenlange samenwerking, bepaalde werkzaamheden in al hun lopende zaken weer op een door de heer M voorgestelde wijze op te pakken en zich daarvoor nu ook in te gaan zetten. Verder heeft de heer M nog geschreven:

“(…) De wijze waarop jij nu ineens de lopende afspraken voortijdig wilt afbreken met zelfs nog een redenatie dat jij geld betaald krijgt stuit dan ook zeer tegen de borst. Jij loopt al heel lang achter als het gaat om het nakomen van de verplichting waar het gaat om [kwestie F]. (….)

Kort gezegd is onze indruk op basis van je mail dat jij liquiditeitsproblemen hebt. (…)

Bij dit alles is het zo dat wij het niet meer gaan hebben over onze relatie. We behandelen puur inhoudelijk en richten ons op het resultaat welke op tafel dient te komen.

Nu kan jij snel reageren, doordacht reageren of helemaal niet reageren. Indien wij, zoals je hebt aangekondigd volgende week van jou aangetekende brieven ontvangen heb je voor een koers van destructie gekozen. (…)

Jij bent het die breekt en dat is heel erg vervelend. (…).”

2.11    In zijn e-mail van 17 augustus 2017 heeft verweerder aan de heer M laten weten dat hij mede vanwege de openstaande nota’s en de wijze van bejegening geen enkele reden ziet om op zijn eerdere definitieve besluit om niet meer als hun advocaat te willen werken, terug te komen.

2.12    Op 22 september 2017 heeft de heer M mede namens mevrouw S aan verweerder laten weten dat onduidelijkheid bestaat over de met verweerder ontstane situatie, nu klagers niet de eerder door verweerder aangekondigde formele opzeggingsbrieven hebben ontvangen. Daarnaast hebben zij hem laten weten nog geen andere advocaat te hebben gevonden die bereid is om alle complexe lopende zaken over te nemen en bij verweerder aangedrongen hun uiterlijk 27 september 2017 te informeren of hij de werkzaamheden nog zal gaan verrichten of niet.

2.13    Bij zijn e-mail van 5 oktober 2017 heeft verweerder aan de heer M en aan mevrouw S de die dag bij de rechtbank door hem ingediende B2-formulieren tot onttrekking als advocaat in de kwesties Van E en P doorgestuurd en gemeld dat hij hen op de hoogte zal houden van de roldata in die kwesties. Op dit B2-formulier heeft verweerder zich tegen roldatum van 7 november 2017 onttrokken als advocaat en daarop aangegeven dat hij zijn cliënt op 13 augustus 2017 en op latere momenten heeft geïnformeerd over zijn onttrekking als advocaat en op de gevolgen daarvan heeft gewezen.

2.14    De advocaat van de wederpartij heeft via diezelfde dag via een B11-formulier bij de rechtbank bezwaar gemaakt tegen de wijze van onttrekking van verweerder tegen roldatum 7 november 2017. Verweerder heeft deze e-mail en diens B11-formulier op 5 oktober 2017 aan de heer M doorgestuurd en de bezwaren van de andere advocaat weerlegd.

2.15    In de e-mail van 12 oktober 2017 heeft de heer M mede namens mevrouw S aan verweerder laten weten dat hun nieuwe advocaat de dossiers in de kwesties Van E en P nodig heeft, gevraagd wanneer zij deze complete dossiers bij hem kunnen ophalen en meegedeeld dat deze advocaat op een passend moment contact met verweerder zal opnemen. Daarop heeft verweerder diezelfde dag per e-mail gevraagd om de naam van de advocaat aan hem door te geven zodat hij de dossiers per koerier bij die advocaat kan laten bezorgen.

2.16    In zijn e-mail aan de heer M en mevrouw S heeft verweerder zich opnieuw bereid verklaard om alle dossiers aan hun nieuwe advocaat af te geven, voor zover al sprake is van een nieuwe advocaat. Daarnaast heeft hij hen gewezen op zijn bevoegdheid hun dossiers vast te houden in afwachting van betaling van de declaraties. Indien zij het openstaande bedrag in depot bij de deken storten, heeft verweerder zich bereid verklaard om de dossiers rechtstreeks aan hen af te geven.

2.17    Op 23 oktober 2017 heeft opvolgend advocaat van klagers, mr. Van der W, aan de rechtbank gevraagd om de op 7 november 2017 geplande zitting te verzetten in verband met zijn nodige voorbereiding van de dossiers. Namens de rechtbank is hierop op 24 oktober 2017 als volgt gereageerd:

“(…) De comparitierechter is van oordeel dat de heer [M] niet adequaat heeft gereageerd op de onttrekking van [verweerder]. Toch dient het verzoek om verplaatsing van de zitting te worden gehonoreerd. Dit, om een deugdelijk debat in eerste aanleg te krijgen en te voorkomen dat alleen al vanwege een onvoldoende debat hoger beroep aan de orde komt. (…).”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder:

a)    zich met ontijdige en ongegronde redenen te proberen te onttrekken aan zijn verplichtingen die voortkomen uit de door hem met klaagster sub 1 gesloten overeenkomsten;

b)    de wijze waarop hij zich op of omstreeks 5 oktober 2017, alsook de daarop aansluitende periode, heeft onttrokken als advocaat van klaagster sub 1 in de lopende procedure bij de rechtbank Zeeland/ West Brabant;

c)    ondanks verzoeken daartoe dossiers niet of niet volledig over te dragen aan klagers.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder betwist dat hij met klagers op enig moment heeft afgesproken dat zij in dossiers pas voor zijn werkzaamheden hoefden te betalen zodra daar naar hun mening een passend moment voor bestond. Hij verwijst ter onderbouwing hiervan naar verschillende e mailberichten daarover in de periode van juni 2017 tot en met begin augustus 2017. In de zaak Van E heeft verweerder de door hem gemaakte uren gewoon gedeclareerd, terwijl in de aan zaak F verwante zaken - de zaken Van de V en RC - is besloten tot een voorlopig getuigenverhoor. Daarvoor is toen met klagers een aparte prijsafspraak gemaakt. Daarnaast heeft hij, toen dat voor klagers nodig was, financiële coulance betracht ten aanzien van betalingen, zoals blijkt uit hun e-mailwisseling van 5 april 2017.

4.3    Volgens verweerder mocht hij klagers dan ook attenderen op de achterstand in betaling van zijn facturen, zoals dat door hem is gedaan in zijn e-mail van 8 augustus 2017. Het uitblijven van betaling was op zichzelf al een grond voor onttrekking. Gelet op de inhoud van deze e mail en de inhoud van de daaropvolgende e-mailwisseling met klagers in de periode tot en met 17 augustus 2017, kon volgens verweerder geen misverstand bij klagers hebben bestaan dat hij zijn werkzaamheden daadwerkelijk toen had beëindigd, welke redenen daaraan ten grondslag lagen en over de wijze waarop hij zijn onttrekking op zorgvuldige wijze zou gaan doen. Juist in het belang van klagers - vooral niet in zijn eigen belang - heeft hij in zijn e-mail van 16 augustus 2017 aan de heer M zelfs voorgesteld om in de zaak Van E de formele onttrekking bij de rechtbank zo lang mogelijk uit te stellen om te voorkomen dat de advocaat van de wederpartij van die informatie mogelijk misbruik zou maken nog voordat klagers een nieuwe advocaat hadden gevonden.

4.4    Verweerder vond het niet meer nodig om aan klagers nog formele opzeggingsbrieven te sturen, zoals hij eerder in zijn e-mail van 13 augustus 2017 wel had aangekondigd. De heer M had immers op 16 augustus 2017 mede namens mevrouw S gereageerd op zijn e mail van diezelfde dag. Daardoor waren klagers vanaf dat moment al bekend met zijn besluit tot onttrekking als hun advocaat.

4.5    Vanaf 13 augustus 2017 hebben klagers volgens verweerder voldoende tijd en gelegenheid gehad om een andere advocaat te zoeken die hun belangen verder kon behartigen in de diverse dossiers. Ook van een ontijdige onttrekking is dan ook geen sprake is geweest, aldus verweerder.

Ad klachtonderdeel b)

4.6    Verweerder heeft zich met het B2-formulier van 5 oktober 2017 bij de rechtbank formeel tegen de roldatum van 7 november 2017 onttrokken als advocaat in de zaak tegen Van E. In dat formulier moest verweerder aangeven wanneer hij zijn cliënt voor het eerst over de gevolgen van de onttrekking heeft geïnformeerd. Dat was in zijn e-mail van 13 augustus 2017. Pas medio oktober 2017 heeft de opvolgend advocaat zich voor de overdracht van de zaken bij verweerder gemeld, die daarna de relevante dossiers heeft afgegeven. Volgens verweerder heeft de advocaat van de wederpartij bezwaar gemaakt tegen de door verweerder in zijn B2-formulier genoemde roldatum, omdat op die datum een comparitie van partijen was gepland. De rechtbank heeft het verzoek om verplaatsing van die zitting van klagers toch gehonoreerd, ondanks het feit dat volgens de rechter door de heer M zelf niet adequaat was gereageerd op de al veel langer bekende onttrekking door verweerder aan zijn zaak. 

Ad klachtonderdeel c)

4.7    Volgens verweerder heeft hij binnen het redelijke zijn medewerking verleend aan de overdracht van de dossiers aan de opvolgend advocaat, toen deze hem bekend was. De relevante stukken zijn daarop rechtstreeks door hem aan de nieuwe advocaat mr. Van der W verstrekt. De e-mail van klagers van 19 december 2017 aan mr. Van der W is door deze laatste aan hem doorgeleid. Verweerder heeft aan dat verzoek geen gevolg gegeven, niet alleen vanwege de onbetaalde nota’s maar ook omdat het verzoek onbepaald was. De heer M beschikte digitaal over alle stukken en processtukken voor zover aanwezig en zijn door verweerder aan hem verstrekt. Volgens verweerder lijkt het erop dat de heer M geen behoefte heeft om zelf alle digitale stukken terug te zoeken, maar is dat evenmin zijn taak om dat te doen.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt het volgende voorop. Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke norm, daarbij, ter invulling van deze norm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.2    Gelet op de onderlinge samenhang van deze verwijten zal de raad deze gezamenlijk beoordelen.

5.3    In Regel 9 lid 2 (Gedragsregels 1992) is vastgelegd dat indien tussen de advocaat en de cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, die advocaat zich dient terug te trekken. Wel dient een advocaat, wanneer hij besluit een verstrekte opdracht neer te leggen, dat op zorgvuldige wijze te doen en ervoor te zorgen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt. Een dergelijke beslissing dient tijdig kenbaar te worden gemaakt en de cliënt dient te worden gewezen op de te nemen stappen, zodat deze daarvan geen schade ondervindt. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.4    Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerder in zijn e-mail van 13 augustus 2017 aan klagers heeft laten weten dat hij zijn werkzaamheden gaat beëindigen en waarom hij tot die beslissing is gekomen. Dat verweerder daarover toen een definitief besluit heeft genomen, blijkt ook uit zijn latere e mails van 17 augustus 2017 en van 22 september 2019 aan klagers. Volgens verweerder mocht hij klagers verzoeken om tot betaling van zijn opeisbare facturen over te gaan en was het uitblijven van betaling een van de redenen om zich als advocaat terug te trekken. Dat tussen partijen over de betaling van facturen specifieke afspraken waren gemaakt zoals klagers stellen, namelijk dat zij mochten bepalen wanneer zij facturen van verweerder zouden betalen, is de raad niet gebleken, terwijl uit de overgelegde e-mails van 5 april 2017, 6 en 25 juni 2017 en van 21 juli 2017 eerder het tegendeel blijkt. Los van de financiële perikelen  is tussen partijen een meningsverschil ontstaan over de wijze van behartiging van de belangen door verweerder, zoals onder meer blijkt uit de inhoud en toonzetting in de e mailwisseling van 16 en 17 augustus 2017. Door deze voor verweerder onherstelbare vertrouwensbreuk heeft verweerder ervoor gekozen, en moest hij daarvoor naar het oordeel van de raad in de gegeven omstandigheden ook kiezen, om zich daarna als advocaat te onttrekken.

5.5    Ten aanzien van het verdere verwijt van klagers dat verweerder, gelet op de aanstaande proceshandelingen in lopende procedures in oktober 2017 en andere belangrijke werkzaamheden, ontijdig op 13 augustus 2017 zijn bijstand aan klagers heeft neergelegd, overweegt de raad dat het een advocaat steeds vrij staat om zijn werkzaamheden te beëindigen en dat als de vertrouwensbasis is vervallen, hij daartoe zelfs is gehouden. Dat laatste was, zoals hiervoor is overwogen, het geval. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder klagers, ondanks de complexiteit van hun zaken, ruim voldoende tijd gegeven om een nieuwe advocaat te vinden om hun belangen verder te behartigen en heeft verweerder daaraan ook voldoende zijn medewerking gegeven. Niet valt in te zien hoe een misverstand bij klagers heeft kunnen ontstaan over de onttrekking van verweerder, nu klagers vanaf 13 augustus 2017, ook op 17 augustus 2017 en opnieuw op 22 september 2017 door verweerder voldoende zijn gewaarschuwd voor de beëindiging van zijn werkzaamheden en de gevolgen daarvan; niet relevant is dan ook dat verweerder de formele opzeggingsbrieven niet meer aan klagers heeft gestuurd. Dat klagers zich om hun moverende redenen niet bij de door verweerder genomen beslissing wensten neer te leggen, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten. Daar komt bij dat verweerder op zorgvuldige wijze de zaken heeft afgehandeld, onder meer door in het belang van klagers de formele onttrekking bij de rechtbank pas op 5 oktober 2017 te doen; niet eerder wat op zich zijn voorkeur had. Ondanks de bezwaren van de advocaat van de wederpartij tegen die late formele onttrekking, heeft verweerder dat voldoende zorgvuldig gedaan, zoals door de rechtbank ook is bevestigd, en is daarna een nieuwe zittingsdatum bepaald. Dat klagers door de beëindiging van de werkzaamheden door verweerder op enigerlei wijze in tuchtrechtelijke zin in hun belangen zijn geschaad, is de raad dan ook niet gebleken.

5.6    Op grond van het voorgaande is de raad dan ook van oordeel dat de klachtonderdelen a) en b) ongegrond zijn.

Ad klachtonderdeel c)

5.7    De juistheid van het verwijt dat verweerder ondanks verzoeken van klagers om hun dossiers af te geven dat niet of niet volledig heeft gedaan, is voor de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan. Verweerder heeft ter zitting nog verklaard dat hij op 19 oktober 2017 op verzoek van de opvolgend advocaat van klagers de lopende dossiers aan hem heeft afgegeven zodat de belangenbehartiging van klagers meteen kon worden overgenomen. Nu door klagers niet is geconcretiseerd welke dossiers of stukken niet of niet volledig door verweerder zijn afgegeven, terwijl ook niet is gebleken dat klagers niet zelf al beschikten over de digitale dossiers, zoals verweerder heeft uitgelegd ter zitting, kan verweerder in deze geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.8    Op grond hiervan zal de raad ook klachtonderdeel c) ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, E.J.C. de Jong, W.W. Korteweg, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door  mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2020.

 

griffier                                                                   voorzitter

 

Verzonden d.d. 14 april 2020