Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:112

Zaaknummer

19-075

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet. Klacht betrof de vermeende misleiding van rechter door verweerster omdat zij volgens klager relevante informatie heeft achtergehouden en ook valse informatie heeft verstrekt. Anders dan klager is de raad van oordeel dat de bedoelde “geheime besluiten” niet door verweerster maar door de betrokkenen aan klager verstrekt hadden moeten. Als zij dat om hun moverende redenen niet hebben gedaan en verweerster daarover ook niet hebben geïnformeerd, kan verweerster daarvoor als de advocaat van de voormalige werkgever van klager niet verantwoordelijk worden gehouden, zoals klager heeft betoogd.  Zover reikt voor een advocaat van de wederpartij een onderzoeksplicht naar de juistheid van de informatie van een cliënt niet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 maart 2020

in de zaak 19-075

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 8 mei 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 1 augustus 2018 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel beklaagd over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 11 februari 2019 met kenmerk 51/18/042, door de raad ontvangen op 12 februari 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 8 mei 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 mei 2019 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 25 mei 2019, door de raad ontvangen op 29 mei 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 17 januari 2020 in aanwezigheid van klager, in aanwezigheid van mevrouw [naam], en verweerster, ter zitting bijgestaan door mr. [naam], kantoorgenoot. Klager heeft ter zitting een andere pleitnota voorgedragen dan op 16 december 2019 als bijlage aan de raad toegezonden.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 25 mei 2019. Daarnaast heeft de raad kennis genomen van:

-    de brief met bijlagen van klager van 8 oktober 2019, ter griffie ontvangen op 9 oktober 2019;

-    de brief met bijlage van klager van 16 december 2019, ter griffie ontvangen op 23 december 2019.

2.    VERZET EN VERWEER

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

a)    ten onrechte heeft de voorzitter onder feit 1.3 en 1.4 gesteld dat zijn voormalige werkgever de brief - die volgens klager geen brief maar een besluit c.q. beschikking was - van 17 augustus 1998 aan het ABP onjuist heeft geadresseerd, terwijl verweerster steeds heeft gesteld en ook is gebleken uit het overgelegde bewijsstuk van klager dat dat stuk wel naar het juiste adres was gestuurd, en heeft verweerster bovendien bewust nagelaten om dat   ten onrechte door haar - als brief geduide stuk in te brengen in de procedure bij de bestuursrechter of daarover de waarheid te vertellen tijdens de zitting, waardoor aan klager onevenredig nadeel is toegebracht;

b)    ten onrechte wordt onder 4.5 (raad: abusievelijk genummerd 2.5) een foutieve datum genoemd omdat volstrekt ongeloofwaardig is dat verweerster pas op 15 februari 2015 met het ‘zeer geheime besluit” van 2 februari 2011 bekend is geworden via zijn voormalige werkgever;

c)    ten onrechte heeft de voorzitter geconcludeerd in 4.6 (raad: abusievelijk genummerd 2.6) dat zich geen uitzonderingsgeval voordeed en verweerster de juistheid van haar stellingen niet behoefde te verifiëren omdat klager daartoe onvoldoende concrete feiten en omstandigheden had aangevoerd, terwijl klager met concrete feiten heeft aangetoond dat verweerster de juistheid van de besluiten van 23 december 2010 van het APG c.q. ABP en het besluit van zijn voormalige werkgever wel had moeten verifiëren, omdat klager heeft aangetoond:

-    dat de besluiten van 23 december 2010 wel degelijk “valse” besluiten zijn geweest,

-    omdat die besluiten totaal onjuist en vals waren is volgens klager het besluit van 2 februari 2011 zo belangrijk geweest voor zowel het APG c.q. ABP en zijn voormalige werkgever dat zij van dat besluit een “zeer geheim” besluit hebben gemaakt, waarmee klager pas bekend is geworden via een WOB-onderzoek,

-    als al die besluiten daarna meteen correct aan klager kenbaar waren gemaakt, dan waren alle bezwaar- en beroepsprocedures tegen het ABP niet nodig geweest en had klager, als eigenaar van het pensioen, zijn voormalige werkgever niet op 5 februari 2015 aansprakelijk hoeven te stellen, met alle (im)materiële schade als gevolg,

-    en was klager niet met ingang van zijn pensioen op 1 januari 2011 het financiële slachtoffer geworden van het complot tussen het ABP en zijn voormalige werkgever, terwijl toen het foutieve en niet uitgevoerde besluit van het ABP van 17 augustus 1998 eenvoudig hersteld had kunnen worden.

2.2    Het gemotiveerde verweer van verweerster ter zitting komt hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde.

3.    FEITEN EN KLACHT

Voor een weergave van de vaststaande feiten, voor zover klager daar in verzet niet tegen op komt, en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4.    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Daarvoor moet de raad beoordelen of in redelijkheid geen twijfel kan bestaan over de juistheid van de beslissing van de voorzitter. Twijfel kan mogelijk bestaan als de voorzitter een onjuiste maatstaf heeft toegepast of wanneer de voorzitter van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en rekening heeft gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op grond van de relevante feiten en juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht en de verzetgronden, zodat de raad de juistheid van de standpunten van klager niet kan vaststellen en evenmin de gegrondheid daarvan. Anders dan klager is de raad van oordeel dat de bedoelde “geheime besluiten” niet door verweerster maar door de betrokkenen aan klager verstrekt hadden moeten. Als zij dat om hun moverende redenen niet hebben gedaan en verweerster daarover ook niet hebben geïnformeerd, kan verweerster daarvoor als de advocaat van de voormalige werkgever van klager niet verantwoordelijk worden gehouden, zoals klager heeft betoogd.  Zover reikt voor een advocaat van de wederpartij een onderzoeksplicht naar de juistheid van de informatie van een cliënt niet.

4.3    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet dan ook ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, G.H.H. Kerkhof, H.Q.N. Renon, M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2020.

Griffier                                                                      Voorzitter

Verzonden d.d. 9 maart 2020