Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-05-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:125

Zaaknummer

20-268/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  25 mei 2020

in de zaak 20-268/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 14 april 2020 met kenmerk mb/re/19-425/1022049, door de raad ontvangen op 14 april 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 15 augustus 2019 heeft verweerster als gemachtigde van de moeder van klager (hierna: de moeder) een verzoek tot onderbewindstelling ingediend bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland. Onder meer klager heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd.

1.2    Bij beschikking van 9 oktober 2019 heeft de kantonrechter het verzoek toegewezen en een bewindvoerder benoemd. De kantonrechter heeft hiertoe onder meer overwogen:

“De gemachtigde van [de moeder] heeft ter zitting verklaard dat zij weliswaar is benaderd door dochter (…), maar dat zij meerdere gesprekken alleen met [de moeder] heeft gevoerd, zonder de aanwezigheid van [dochter]. Tijdens deze gesprekken heeft [de moeder]verklaard dat zij niet in staat is zelf haar financiën te regelen en dat de oorzaak van de grote ruzie tussen de kinderen voornamelijk is gelegen in de wijze waarop haar financiën worden beheerd. [De moeder] heeft haar gemachtigde verzocht haar te helpen en hier een oplossing voor te vinden. Ook heeft zij een gesprek gehad met de beoogd bewindvoerder, eveneens buiten aanwezigheid van [de dochter]. [De moeder] heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat zij wil dat haar financiën door een onafhankelijke, professionele bewindvoerder worden beheerd. Ondanks het feit dat zij wellicht onder invloed staat van dochter (…) en zij op jaren is, acht de kantonrechter [de moeder]voldoende wilsbekwaam om het verzoek tot onderbewindstelling te doen en de gevolgen daarvan te overzien. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat er geen medische gegevens zijn overgelegd waaruit het tegendeel zou blijken.

Alle partijen zijn het er over eens dat [de moeder]niet in staat is om zelfstandig haar financiële belangen te behartigen. Juridisch gezien betekent dit dat aannemelijk is geworden dat [de moeder]wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is haar belangen van vermogensrechtelijke aard zelf waar te nemen. Het verzoek tot onderbewindstelling zal daarom worden toegewezen. Vast is komen te staan dat sprake is van grote onmin binnen de familie. Er zal daarom een bewindvoerder benoemd moeten worden buiten de familiekring. Dit is ook uitdrukkelijk de wens van [de moeder]. (…) Verweerders hebben bezwaar gemaakt tegen de voorgestelde bewindvoerder, omdat zij menen dat deze door [de dochter] is benaderd. De gemachtigde van [de moeder]heeft verklaard dat dit niet het geval is en dat zij de voorgestelde bewindvoerder heeft voorgesteld, omdat zij deze bewindvoerder uit andere zaken kent. (…) De kantonrechter heeft geen reden om aan te nemen dat zij onder invloed zou staan van een van de familieleden. De kantonrechter zal de voorgestelde bewindvoerder daarom benoemen.”

1.3    Op 17 oktober 2019 heeft klager, in samenspraak met zijn broer en zus, bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de geestesgesteldheid van de moeder.

b)    Verweerster heeft signalen over misbruik van de bankrekening van de moeder door de zus van klager genegeerd.

c)    Verweerster heeft genegeerd dat niet de moeder, maar de zus van klager de feitelijke opdrachtgever was voor de onderbewindstelling.

d)    Verweerster heeft genegeerd dat de onderbewindstelling met een leefgeldrekening en een pinpas in beheer bij de zus van klager zal leiden tot het misbruik blijven maken van de bankrekening.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in zijn klacht.

4.2    Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan een ieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.3    Vast staat dat klager cliënt noch wederpartij van verweerster is (geweest). Klager is weliswaar de zoon van de moeder, maar heeft in die hoedanigheid slechts een afgeleid belang. De voorzitter is dan ook van oordeel dat klager bij alle klachtonderdelen geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. De klacht is reeds daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 25 mei 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.