Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-05-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:123
Zaaknummer
20-267/A/NH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 25 mei 2020
in de zaak 20-267/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 14 april 2020 met kenmerk mb/re/19-465/1031363, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder is de advocaat van de ex-partner van klager (hierna: de vrouw), met wie klager meerdere geschillen heeft, onder andere over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige dochter (hierna: de dochter) en de kinderalimentatie.
1.2 Bij per e-mail gestuurde brief van 14 februari 2019 heeft verweerder aan de advocaat van klager onder meer geschreven:
“Eerder is reeds namens cliënte verwoord dat het voor de hand ligt dat [de dochter] bij haar wordt ingeschreven. Zij wil dat z.s.m. doen teneinde aanspraak te kunnen maken op het kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag, hetgeen overigens ook in het belang is van uw cliënt, gelet op het feit dat de het kindgebonden budget de draagkracht van cliënte positief beïnvloedt en de kinderopvangtoeslag de behoefte vermindert en tot een lagere alimentatie voor uw cliënt zal leiden. (…) Indien uw cliënt hiermee niet instemt, dan zal een verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de dochter] bij cliënte worden ingediend.”
1.3 Bij e-mail van 14 maart 2019 heeft verweerder aan de advocaat van klager onder meer geschreven:
“Cliënte heeft [de dochter] doen inschrijven op hetzelfde adres waar zij staat ingeschreven. Dit ligt ook bepaald voor de hand, omdat cliënte alleen langs die weg aanspraak kan maken op tegemoetkomingen van overheidswege.”
1.4 In april 2019 heeft verweerder namens de vrouw een verzoekschrift tot vaststelling van een kinderbijdrage bij de rechtbank ingediend, waartegen de advocaat van klager namens klager op 20 mei 2019 een verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek tot vaststelling hoofdverblijfplaats van de dochter heeft ingediend.
1.5 Op 6 mei 2019 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan het e-mailadres van het oude kantoor van de advocaat van klager. Die e-mail is diezelfde dag naar het actuele adres van de advocaat van klager doorgestuurd.
1.6 Medio oktober 2019 heeft verweerder aan de advocaat van klager voorgesteld een viergesprek in te plannen. Dat gesprek is vervolgens gepland op 1 november 2019. Voorafgaand aan dat gesprek, op 30 oktober 2019, heeft verweerder de laatste drie loonspecificaties van de vrouw aan de advocaat van klager gestuurd en haar verzocht per omgaande de laatste drie loonstroken van klager aan hem toe te sturen. Op 31 oktober 2019 heeft verweerder een formulier afstandsverklaring pensioen ter ondertekening door klager aan de advocaat van klager gestuurd. Verweerder heeft de advocaat van klager op 31 oktober 2019 wederom gevraagd naar de loonstroken van klager.
1.7 Bij e-mail van 1 november 2019 heeft verweerder de advocaat van klager geschreven:
“Zoals zojuist telefonisch besproken ziet cliënte bij de actuele stand van zaken weinig heil in een bespreking vandaag.
Uw cliënt heeft mij gisteren gemaild, gelieve hem nogmaals te verzoeken mij niet rechtstreeks te benaderen!
Uit zijn bericht leid ik af dat hij kennis heeft genomen van de verzoeken namens cliënte. Tevens bevestigt hij dat hij de gegevens niet wil verstrekken en de verklaring niet wil tekenen.
Uw cliënt wordt nogmaals verzocht de loonstroken te verstrekken en de verklaring ten behoeve van het pensioenfonds te tekenen!”
1.8 Bij e-mail van 4 november 2019 heeft verweerder de advocaat van klager geschreven dat klager hem nog altijd rechtstreeks benadert en haar gevraagd klager te verzoeken dit niet meer te doen.
1.9 Op 5 november 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft onjuiste informatie verschaft door te stellen dat voor kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag het nodig is de hoofdverblijfplaats van de dochter te wijzigen.
b) Klager mag niet rechtstreeks met verweerder corresponderen waardoor klager extra kosten moet maken.
c) Verweerder is onzorgvuldig in zijn e-mailcorrespondentie.
d) Verweerder heeft vlak voor een viergesprek aanvullende voorwaarden gesteld en de afspraak afgezegd.
e) Verweerder houdt zich niet aan de regels van de Vfas.
f) Verweerder heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Dit klachtonderdeel ziet op de e-mails van verweerder aan de advocaat van klager van 14 februari en 14 maart 2019. Verweerder heeft daarin het standpunt ingenomen dat het voor de hand ligt dat de dochter bij de vrouw wordt ingeschreven omdat zij dan aanspraak kan maken op kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag. Het is niet aan de tuchtrechter om te beoordelen of het door verweerder ingenomen standpunt juist is of niet, dat is voorbehouden aan de civiele rechter. Indien klager het niet eens is met het standpunt van verweerder is het aan hem, althans aan zijn advocaat, om het standpunt in de civiele procedure te betwisten. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij niet rechtstreeks met klager wil communiceren. Nu klager wordt bijgestaan door een advocaat en niet is gebleken dat die advocaat verweerder toestemming heeft gegeven zich rechtstreeks met klager in verbinding te stellen, stond het verweerder -gelet op het bepaalde in Gedragsregel 25 lid 1- niet vrij om rechtstreeks met klager te communiceren. Het valt hem dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij dit niet heeft gedaan. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.4 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij onzorgvuldig is in zijn e-mailcorrespondentie. Uit de bijlagen bij de klacht blijkt dat verweerder één keer een e-mail aan de advocaat van klager naar het e-mailadres heeft gestuurd van haar oude kantoor. Dit enkele feit is onvoldoende om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Verweerder heeft deze vergissing overigens nog diezelfde dag hersteld door de e-mail door te sturen naar het juiste adres van klager’s advocaat. Dat verweerder verder onzorgvuldig is geweest in zijn e-mailcorrespondentie heeft klager niet feitelijk onderbouwd en is ook niet gebleken. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.5 Dit klachtonderdeel ziet op het viergesprek dat op 1 november 2019 zou plaatsvinden maar door (de cliënte van) verweerder is afgezegd. Verweerder heeft toegelicht dat hij de advocaat van klager voorafgaand aan het viergesprek heeft gevraagd om drie recente loonstroken van klager omdat er zonder actuele loonstroken geen goed inhoudelijk overleg kan plaatsvinden, geen goede berekeningen -en dus geen keuzes- gemaakt kunnen worden. Klager weigerde echter de loonstroken te verstrekken en de toezegging te doen de afstandsverklaring pensioen te ondertekenen. De weigering om de loonstroken te verstrekken en de weigerachtigheid van klager om de verklaring te tekenen, afgezet tegen eerdere voorvallen, bevestigden voor de vrouw het idee dat een bespreking weinig zinvol zou zijn omdat klager naar haar perceptie sinds het verbreken van de relatie met name zijn eigen koers wil varen en onvoldoende oog heeft voor haar belang. De maat was vol voor de vrouw en haar conclusie was dan ook dat zij onder deze omstandigheden geen gesprek met klager wilde en dat heeft verweerder namens haar verwoord, aldus nog steeds verweerder.
4.6 Gelet op deze door klager niet, althans onvoldoende betwiste toelichting van verweerder, is de voorzitter van oordeel dat het verweerder niet tuchtrechtelijk valt te verwijten dat het viergesprek niet is doorgegaan. Klachtonderdeel d) is eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.7 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij zich niet houdt aan de regels van de Vfas. Klager heeft dit echter onvoldoende feitelijk onderbouwd. Voor zover klager stelt dat het aan verweerder te wijten is dat klager en de vrouw niet tot een minnelijke regeling hebben kunnen komen, heeft hij deze stelling ook niet met feiten onderbouwd. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder heeft getracht te komen tot een minnelijke regeling, en dat dit niet is gelukt. Dat dit uitsluitend door toedoen van verweerder niet is gelukt, is niet gebleken. Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f)
4.8 Klager verwijt verweerder tot slot dat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Klager heeft dit echter onvoldoende concreet onderbouwd zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 25 mei 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.