Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-05-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:115
Zaaknummer
19-858/A/NH
Inhoudsindicatie
Deels gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten. Waarschuwing en kostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 18 mei 2020
in de zaak 19-858/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. J.P. Plasman
advocaat te Amsterdam
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 mei 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 19 december 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/re/19-188/917748 van de deken ontvangen.
1.3 Vanwege de Coronamaatregelen heeft de raad deze zaak met instemming van partijen schriftelijk afgedaan. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om in aanvulling op het klachtdossier een nadere schriftelijke reactie te geven. Op 14 april 2020 heeft de gemachtigde van klager dat gedaan. Verweerder heeft hierop bij e-mail van 28 april 2020 gereageerd.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20 en van de in 1.3 genoemde correspondentie.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder is de advocaat van de ex-echtgenote van klager (hierna: de vrouw). Klager en de vrouw hebben samen een zoon. Bij brief van 20 juli 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Cliënte maakt zich grote zorgen over uw gesteldheid en zij acht het bij de huidige stand van zaken niet verantwoord dat u omgang hebt met [de zoon].
Om die reden is de beperkte omgangsregeling, zoals opgenomen in het ouderschapsplan, inmiddels gestaakt.
(…)
Namens cliënte roep ik u op om professionele hulp te zoeken in verband met uw psychische klachten en uw – naar cliënte vreest – toenemend middelengebruik, onder invloed waarvan u niet alleen cliënte maar ook derden belaagt met onaangename, verontrustende en veelal onsamenhangende berichten.
(…)
Verandert uw gedrag niet dan zal cliënte zo nodig aangifte doen van belaging en in het uiterste geval eenhoofdig gezag aanvragen. Cliënte hoopt dat het zover niet hoeft te komen.”
2.3 Op 28 juli 2018 heeft een incident plaatsgevonden toen klager de zoon wilde ophalen bij de vrouw.
2.4 Eind juli 2018 heeft klager de vrouw in kort geding gedagvaard en een (aangepaste) omgangsregeling met de zoon gevorderd waarbij de vrouw (alleen, zonder iemand anders daarbij) de zoon naar klager brengt en ook weer ophaalt, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.5 Op 2 augustus 2018 heeft verweerder de dagvaarding ontvangen. Op 8 augustus 2018 heeft verweerder namens de vrouw een reconventionele vordering ingesteld. Op 9 augustus 2018 heeft de advocaat van klager de conventionele vordering van klager gewijzigd. Op 9 augustus 2018 heeft verweerder namens de vrouw producties bij de rechtbank ingediend. Op 10 augustus 2018 heeft de advocaat van klager producties bij de rechtbank ingediend.
2.6 Op 13 augustus 2018 heeft de zitting plaatsgevonden. Verweerder heeft tijdens de zitting het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. Daarin staat, voor zover hier van belang:
“1. De man heeft ernstige gedragsproblemen. De man kan niet ophouden met zijn dwingelandij en hij is niet in staat zijn agressieve impulsen te beteugelen. (…)
2. Kort nadat de man op 28 juli jl. met een massieve Mercedes Benz GLK SUV automaat (twee keer) op de vriend van de vrouw en op de moeder van de vrouw is ingereden (…) verdaait hij in de dagvaarding de feiten tot in het absurde, doet hij het voorkomen alsof de vrouw verantwoordelijk is voor zijn wandaden, begint hij dit verbijsterende kort geding en bericht hij aan het Jeugdteam dat juist de vrouw en haar vriend levensgevaarlijk zijn (…)
6. De man liegt (…) En de man liegt (…) Dit past in het telkens terugkerende gedrag van de man om te sarren en te provoceren en om daarna de feiten om te draaien.
(…)
10. De man zuigt uit zijn duim (…)
13. Ook als de man slechts uit angst, paniek en door hem ervaren dreiging zou hebben gehandeld, is hij onmiskenbaar een gevaar voor zijn omgeving. (…)
18. Hier, ten overstaan van de rechter, weet de man zich schijnheilig een uurtje te gedragen. Na afloop, zo weet de vrouw, begint het circus van voren af aan.
19. Na het drama van 28 juli stemde de man ermee in pas op de plaats te maken (…) Het JeugdTeam schrijft 31 juli aan de Beschermtafel:
‘Vader geeft aan dat hij dit weekend niet alleen naar [de zoon] toe gaat (…)’
(…) Maar de man speelt een spelletje en verlangt toch doorgang van de omgang. (…)
21. Maar de man is [de zoon] 4 en 11 augustus gelukkig niet komen ophalen.
(…)
23. (…) De man verhindert zoveel hij kan dat de hulpverleners en de autoriteiten die toezien op [de zoons] welzijn, snel en adequaat kunnen handelen.
(…)
25. Het is stuitend dat de man eist dat de vrouw [de zoon] bij hem moet komen ophalen en brengen. De man wil de rechter gebruiken om af te dwingen dat de vrouw bij hem komt. (…) Intussen wil niemand uit de omgeving van de vrouw meer bij de overdracht van [de zoon] aanwezig zijn. Iedereen vrees de provocaties, de beledigingen, de beschuldigingen, de aanzegging van procedures en de belaging (…). De ouders van de man kunnen die rol naar is gebleken ook niet vervullen; ook zij zijn niet in staat de man in te dammen. De bemoeienis van professionals is nodig.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft zich in zijn pleitnota van 13 augustus 2018 onnodig grievend en onjuist uitgelaten.
b) Verweerder heeft de producties te laat bij de rechtbank ingediend, waardoor klager niet in staat was daarvan op adequate wijze kennis te nemen.
c) Verweerder heeft zich in zijn brief van 20 juli 2017 op tuchtrechtelijk ontoelaatbare wijze op het standpunt gesteld dat klager de vrouw zou belagen en heeft in die brief gedreigd klager uit de ouderlijke macht te laten ontzetten, mede gebaseerd op vermeend middelengebruik.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk is omdat de klacht volgens hem te laat is ingediend. Klager heeft in een e-mail aan verweerder van 5 december 2018 namelijk geschreven dat de klacht die maand of uiterlijk begin 2019 zou volgen en in een e-mail van 7 februari 2019 heeft klager verweerder geschreven dat de klacht uiterlijk binnen twee weken na 7 februari 2019 naar de deken zou gaan. Klager heeft de klacht niet binnen de door hemzelf gestelde termijn bij de deken ingediend, zodat hij zijn recht om te klagen heeft verwerkt, aldus nog steeds verweerder.
5.2 De raad is van oordeel dat de klacht wel ontvankelijk is. De klacht is immers ingediend binnen de in artikel 46g Advocatenwet genoemde termijn van drie jaar. Dat klager verweerder heeft geschreven dat de klacht uiterlijk twee weken na 7 februari 2019 zou worden ingediend doet hieraan niet af. De raad zal de klacht dan ook inhoudelijk beoordelen.
5.3 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van de advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.4 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken dat – zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren.
Klachtonderdeel a)
5.5 Verweerder heeft in zijn pleitnota onder meer geschreven dat klager ernstige gedragsproblemen heeft, niet kan ophouden met zijn dwingelandij en niet in staat is zijn agressieve impulsen te beteugelen, dat hij liegt en dat dit past in het telkens terugkerende gedrag van klager om te sarren en te provoceren en om daarna de feiten om te draaien. Verder staat in de pleitnota onder meer dat klager onmiskenbaar een gevaar voor zijn omgeving is en de rechter wil gebruiken om af te dwingen dat de vrouw bij hem komt.
5.6 De raad overweegt als volgt. Klager heeft deze uitlatingen als grievend ervaren, onder meer omdat ze volgens hem niet juist zijn. Verweerder heeft hier tegenin gebracht dat hij in de pleitnota heeft opgenomen wat de vrouw hem heeft verteld en geschreven. Dit blijkt echter onvoldoende uit de pleitnota. Verweerder heeft onnodig de stellingen van de vrouw zonder enige terughoudendheid tot de zijne gemaakt en de stellingen als vaststaande feiten gepresenteerd en daarbij ferm taalgebruik gebezigd. De stellingen van verweerder zijn grievend en bovendien was het onnodig om zich op deze manier over klager uit te laten. Verweerder had ander taalgebruik kunnen en moeten hanteren. Dit geldt temeer nu het hier gaat om een familierechtelijke kwestie waarbij de belangen van een minderjarig kind zijn betrokken. Of verweerder in de pleitnota feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist waren, kan de raad niet beoordelen. Verweerder kon dat zelf echter ook niet vaststellen, om de eenvoudige reden dat hij alleen het verhaal en de mening van de vrouw kende. Dat is precies de reden waarom verweerder de woorden van de vrouw over klagers gedrag en psyche anders had moeten presenteren. Klachtonderdeel a) is gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.7 Klachtonderdeel b) ziet op de producties die verweerder op 9 augustus 2018 namens de vrouw bij de rechtbank heeft ingediend. Anders dan klager stelt, heeft verweerder de producties binnen de in het Procesreglement kort geding handel en familie opgenomen termijn - te weten uiterlijk 24 uur voor de zitting - ingediend. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.8 Dit klachtonderdeel ziet op de brief van verweerder aan klager van 20 juli 2017. De raad is van oordeel dat verweerder hiermee de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerder heeft de brief geschreven in het belang van zijn cliënte en hij heeft in de brief - anders dan in zijn pleitnota - duidelijk kenbaar gemaakt dat hij het standpunt van zijn cliënte verwoordde en niet dat van hemzelf. Klachtonderdeel c) is ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) deels gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. A. de Groot en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 18 mei 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.