Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-02-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:79

Zaaknummer

19-151

Inhoudsindicatie

Klacht betreft de wijze waarop verweerder de belangen van klager, zijn cliënt, heeft behartigd. Verweerder zou meer de belangen van zijn buurman, de bouwbegeleider van een bouwproject naast het perceel van klager, hebben behartigd dan die van klager. Verweerder had  aanvankelijk gesteld dat een omgevingsvergunning voor de verbouw op het naastgelegen perceel nodig was, maar na contact met de bouwbegeleider/buurman  heeft hij zijn standpunt aangepast en stelde  dat er voor de verbouwing geen omgevingsvergunning nodig was, terwijl klager er belang bij had dat een vergunning zou moeten worden aangevraagd. De raad is van oordeel dat verweerder op grond van nadere informatie en voortschrijdend inzicht tot een ander standpunt kon en mocht komen. Dat betekent niet dat hij de belangen van zijn cliënt daardoor onvoldoende heeft behartigd. Niet gebleken is dat verweerder zich niet heeft gehouden aan zijn opdracht dan wel dat hij ondeugdelijke adviezen heeft uitgebracht. De klacht is ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 februari 2020

in de zaak 19-151

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

gemachtigde:

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 13 juli 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 12 maart 2019 met kenmerk Z 680934/MV/sd, door de raad ontvangen op 12 maart 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 oktober 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder, alsmede diens gemachtigde..  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager is eigenaar van een woning met een perceel grond te L. Mevrouw W. is eigenares van het naastgelegen perceel grond met bebouwing welk perceel grond grenst aan de achtertuin van het perceel van klager. De partner van mevrouw W. heeft klager op 8 mei 2018 gewaarschuwd voor lawaai omdat de volgende dag een deel van het woonhuis gesloopt zou worden. Na de sloop zou er nieuwbouw plaatsvinden. Volgens de partner van mevrouw W. was daarvoor geen omgevingsvergunning nodig. Als er vragen waren, kon klager contact opnemen met de architect/bouwcoördinator dW. Naar aanleiding van de informatie die klager van de gemeente ontving betreffende de noodzaak en de aanwezigheid van een omgevingsvergunning, heeft klager zich tot verweerder gewend. Ook had klager vragen over de rol van dW. als bouwbegeleider. In het eerste onderhoud heeft verweerder meegedeeld dat dW. zijn buurman is.  Klager heeft vervolgens in zijn opdrachtbrief aan verweerder een aantal concrete vragen geformuleerd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij zich bij de behandeling van klagers zaak, in strijd met gedragsregel 2 lid 2 (gedragsregels 2018), niet slechts heeft laten leiden door het belang van klager, maar vooral door het belang van dW;

b)    hij ondeugdelijke adviezen heeft verstrekt;

c)    hij buiten de door klager gegeven opdracht is getreden.

 

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder heeft in het kader van de opdracht de wet onderzocht en deze onafhankelijk geïnterpreteerd om te beoordelen of klager de verbouwing zou kunnen tegenhouden. Verweerder kwam tot een negatieve conclusie. Verweerder heeft daarbij enkel de belangen van klager behartigd. Klager heeft gevraagd of dW. cliënt van verweerder was. Dat was niet het geval. Verweerder heeft klager zijn aanpak voorgelegd waar klager het mee eens was. Contact met dW., de bouwbegeleider van de nieuwe eigenares van het naastliggende perceel, was noodzakelijk om er achter te komen wat er precies aan de hand was.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerder heeft tekeningen gekregen van dW. die hij op 11 april 2018 heeft doorgestuurd naar klager. Ook heeft verweerder bewerkstelligd dat dW. alsnog een omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Toen de gemeente liet weten dat die vergunning niet nodig was heeft verweerder in het belang van klager daartegen geprotesteerd en samen met dW. de gemeente gebeld met als resultaat dat dW. de aanvraag handhaafde.

4.3    Het advies van verweerder van een dag later - er zou toch sprake zijn van omgevingsvergunningsvrij bouwen - baseerde verweerder op nieuw verkregen informatie van de gemeente. Verweerder heeft bereikt dat er een omgevingsvergunning werd afgegeven waartegen klager zo nodig een bezwaarschrift had kunnen indienen. Dat gaf klager een onderhandelingspositie. Die heeft klager blijkbaar ook kunnen gebruiken. Dat klager daarvoor een tweede advocaat heeft ingeschakeld was verweerder niet bekend. Wat deze heeft bereikt was niet gebaseerd op nieuwe inzichten maar op de situatie zoals die door verweerder al was vastgesteld en de wens van de bouwer om een eind te maken aan de energievretende acties van klager. De inzet en informatie van verweerder heeft er aan bijgedragen dat klager niet de verkeerde keuzes heeft gemaakt.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    De opdracht van klager is vervat in de afspraken die verweerder met klager heeft doorgenomen op 10 april 2018 en die door klager per e-mail zijn bevestigd. In zijn e-mail van 1 augustus 2018 heeft verweerder de opeenvolgende acties beschreven. Anders dan klager nadien beweerde wilde hij wel degelijk stopzetting van de bouw en vroeg hij verweerder de mogelijkheden daartoe te onderzoeken. Ook gaf klager te kennen dat hij graag een “opmaat” zou hebben om iets terug te krijgen als hij de bouw niet zou kunnen tegenhouden.

 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Klager verwijt verweerder dat deze zich door de belangen van dW. heeft laten leiden. Dit zou blijken uit het feit dat verweerder contact met dW. heeft gehad en met hem heeft gesproken over de vraag of er al dan niet een omgevingsvergunning nodig was. Verweerder zou zijn eerder gegeven advies van 11 april 2018, waarin hij stelt dat voor een deel van de bouw een omgevingsvergunning vereist zou zijn, hebben aangepast aan de opvattingen hierover van dW., de tegenpartij van klager. DW. was van mening, zo zou de gemeente hebben gesteld, dat geen omgevingsvergunning nodig was. Daarop heeft verweerder zijn tweede advies van 12 april 2018.

5.2    Het enkele feit dat dW. de buurman van verweerder was, hetgeen verweerder klager in het eerste contact heeft gemeld zodat deze daarvan op de hoogte was en kennelijk dat in zoverre niet als bezwaarlijk zag, brengt niet mee dat verweerder niet als onafhankelijk advocaat heeft gehandeld. De raad is van oordeel dat uit de gestelde gang van zaken niet worden afgeleid dat verweerder zijn oren heeft laten hangen naar de opvattingen van dW. en daarbij geen, althans onvoldoende, oog heeft gehad voor de belangen van zijn cliënt, klager. Het feit dat verweerder op grond van nadere informatie tot andere inzichten is gekomen dan hij aanvankelijk had en die het standpunt van dW. bevestigden, betekent niet dat hij daarbij de belangen van klager heeft veronachtzaamd. Het is immers heel goed mogelijk dat voortschrijdend inzicht verweerder tot andere opvattingen heeft gebracht ook al strookt dat nadere inzicht meer met de opvattingen van de tegenpartij. Verweerder dient zijn cliënt zo goed mogelijk en objectief te informeren over diens (proces)positie. Als de uitkomst de cliënt niet welgevallig is, is te begrijpen dat deze teleurgesteld is maar dat betekent niet dat daarmee de belangen van de cliënt niet correct zijn behartigd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    De adviezen van verweerder zouden niet deugen. Het eerste advies van 11 april 2018, waarin verweerder stelt dat voor een deel van de bouw wel een omgevingsvergunning is vereist, zou ondeugdelijk zijn en gekleurd door informatie van dW en diens visie. In zijn tweede advies stelt verweerder echter, dat de gemeente gelijk heeft en dat alles omgevingsvergunning vrij is. Het eerste advies zou daarmee in de prullenmand kunnen. De raad volgt klager niet in zijn verwijt. Zoals onder 5.2 uiteengezet betekent het feit dat verweerder gaandeweg de advisering zijn standpunt heeft aangepast niet dat de eerdere adviezen ondeugdelijk zijn. Klager heeft zijn verwijt dan ook onvoldoende onderbouwd. Ook ten aanzien van het tweede advies heeft klager onvoldoende onderbouwd waarom dat advies niet deugde. In ieder geval is niet gebleken dat dat advies onjuist was, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Verweerder zou de opdracht als vervat in de e-mail van klager van 10 april 2018 niet (correct) hebben uitgevoerd, door de daarin gestelde vragen niet (volledig) te beantwoorden. Verder heeft verweerder geadviseerd over stillegging van de bouw, maar daar had klager geen opdracht toe gegeven. De raad stelt vast dat genoemde e-mail als volgt luidt:

(…)

“Naar aanleiding van ons onderhoud van hedenmorgen heb ik o.a. de volgende actiepunten genoteerd (zie ook reeds aangeleverde plattegrond):

1.Nadere informatie inzake omgevinsvergunningvrij bouwen, o.a.

a. Wat mag het max. opp. Zijn van vak C?

b. Mag op vak C een schoorsteen geplaatst worden, zo ja hoe hoog?

2.Is voor de nieuwbouw van het gesloopte vak B. een bouwvergunning nodig?

3.Tekeningen opvragen bij (de bouwbegeleider).

4.Contact met (een bouwkundige) voor bouwkundige informatie.

Eind van deze week mag ik een advies van u verwachten graag met verwijzing naar de betreffende bouwvoorschriften (graag bijvoegen).

(…)

5.5    De raad overweegt dat uit deze e-mail  blijkt dat in ieder geval de kern van de opdracht was om klager te adviseren over zijn rechtspositie: in hoeverre en in welke situatie was een omgevingsvergunning vereist. Ter adstructie van die vraag heeft klager enkele vragen geformuleerd, die kennelijk als aandachtspunten fungeerden. Verder vraagt hij of verweerder tekeningen wil opvragen bij dW.

5.6    Op 11 april 2018 heeft verweerder de gevraagde tekeningen en verdere informatie gestuurd naar klager en hem onder meer geadviseerd over al dan niet vergunningsvrij bouwen. Voor een deel zou een vergunning zijn vereist. Op 12 april 2018 bericht verweerder vervolgens dat er volgens de gemeente geen vergunning behoeft te worden aangevraagd maar dat dW. wel een vergunning zal aanvragen. Verweerder deelt dat standpunt. De raad ziet niet in op welke wijze verweerder de opdracht niet correct heeft uitgevoerd. Kern van het advies betreft de vraag of er gebouwd mocht worden met of zonder vergunning. Die vraag is beantwoord in de brieven van verweerder van 11 en 12 april 2018. Daarmee heeft verweerder aan de opdracht voldaan. Of uitgesplitste deelvragen al dan niet zijn beantwoord en of verweerder ten onrechte heeft geadviseerd over stillegging van de bouw, betekent niet dat de opdracht van 10 april 2018 niet correct is uitgevoerd. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.H. Lanting, E.A.C. van de Wiel, M.J.J.M. van Roosmalen, S.J. de Vries, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2020.

 

Griffier                                                                           Voorzitter

 

Verzonden d.d. 3 februari 2020