Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-04-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:91

Zaaknummer

19-360

Inhoudsindicatie

Klaagster heeft afspraken gemaakt over de kosten van de behandeling van haar zaak. Het kantoor van de inmiddels vertrokken advocaat stuurt klaagster op basis daarvan een declaratie waarvan klaagster meent dat dat niet juist is. Daarvan is de raad niet gebleken. Het inhoudelijke bezwaar tegen de declaratie kan de raad niet behandelen. De klacht over het onvriendelijk en dreigend optreden van verweerder – kantoorgenoot van de advocaat- is onvoldoende onderbouwd en daarmee ongegrond. Het verwijt dat verweerder de voormalige advocaat aan haar concurrentiebeding houdt en daarmee klaagsters vrije advocaatkeuze frustreert, treedt in de verhouding tussen verweerder en de voormalig advocaat. Klaagster heeft daar geen rechtstreeks belang bij zodat haar geen recht toekomt om hierover te klagen. Klaagster is dus niet-ontvankelijk in haar klacht op dit punt. Het feit dat verweerder al snel een deurwaarder heeft ingeschakeld om betaling van zijn nota’s te verkrijgen is niet in strijd met enige tuchtrechtelijke norm. Weliswaar is het een stevige aanpak maar ook dit is verklaarbaar gezien de ontstane verhoudingen. De klacht is op dit onderdeel eveneens ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 6 april 2020

in de zaak 19-360/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 18 december 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 5 juni 2019 met kenmerk 2018 KNN184/767816, door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 februari 2020 in aanwezigheid van de heer [naam] namens klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster heeft zich in juli 2017 tot mr. M. W., kantoorgenoot van verweerder, gewend om haar bij te staan in een geschil over kinderalimentatie. Het ging om de vraag of al dan niet hoger beroep diende te worden ingesteld tegen een beschikking daarover van de rechtbank Noord-Nederland.

2.3    Bij brief van 12 juli 2017 heeft mr. W. de opdracht bevestigd. In die brief is een prijsafspraak vastgelegd. Die luidt (deels) als volgt:

“ons normale tarief is € 210,-- excl. 21% BTW. wij kennen echter ook de mogelijkheid om een bundel van uren ineens te kopen. De daarvoor geldende tarieven zijn € 900,-- excl. 21% BTW voor een bundel van 0-5 uur, € 1800,-- excl.21% BTW voor 0-10 uur en € 3500,-- excl. BTW voor 0-20 uur, welk laatste tarief gebruikelijk is bij een te voeren procedure. Vooralsnog zijn wij een starttarief ad € 900,-- exclusief 21% BTW overeengekomen, passend bij een bundel van 0 tot 5 uren.”

2.4    In de brief staat vervolgens ook:

“ik zal u waarschuwen indien het er naar uitziet dat er meer dan 5 uren besteed zullen gaan worden. In dat geval zullen u en ik overleggen over de voortzetting van het dossier (en de voorwaarden waaronder) of een tussentijdse beëindiging van de opdracht.”

2.5    De brief sluit af met de zinsneden:

“…Mocht ik de gemaakte afspraken onjuist of onvolledig hebben weergegeven, dan verzoek ik u mij dat binnen 8 dagen na dagtekening te laten weten.”

2.6    Op 12 juli 2017 heeft mr. W. klaagster een declaratie gezonden van € 900,00 excl. BTW.

2.7    Op 28 augustus 2017 is er een declaratie aan klaagster gezonden voor € 900,00 plus BTW en een bedrag van € 313,00 aan griffierecht in verband met het ingestelde hoger beroep.

2.8    De declaratie van 12 juli 2017 en het griffierecht zijn door klaagster betaald.

2.9    Mr. M. W. is sedert 18 september 2017 niet meer aan het kantoor van verweerder verbonden.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder de door klaagster met mr. W. gemaakte prijsafspraak ontkent en een in strijd daarmee een tweede declaratie van € 900,00 heeft gestuurd;

b)    verweerder een onvriendelijke en nodeloos dreigende toon hanteerde in de communicatie;

c)    verweerder nadat klaagster de relatie met kantoor van verweerder had verbroken, stukken niet heeft doorgezonden, post heeft geopend en gelezen en heeft beweerd dat “de teller “ bleef lopen;

d)    verweerder mr. W. aan het concurrentiebeding houdt zodat zij niet voor klaagster kan optreden. Dit frustreert de vrije advocaatkeuze van klaagster;

e)    verweerder zijn correspondentie aan klaagster blijft sturen, terwijl zij heeft aangegeven dat de heer B. haar vertegenwoordigt;

f)    verweerder 10 uren heeft gefactureerd die niet zijn gespecificeerd, waarvan er ten minste 3 uren onterecht/foutief zijn;

g)    verweerder binnen 3 weken na het verzenden van de declaratie van 28 augustus 2017 de deurwaarder heeft ingeschakeld zonder herinneringen of aanmaningen te hebben verzonden.

 

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder ontkent dat er een vaste prijsafspraak is gemaakt zoals door klaagster wordt gesteld. De afspraken blijken uit de brief van 12 juli 2017. Mr. W. heeft dat telefonisch aan verweerder bevestigd.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerder heeft steeds een zakelijke toonzetting gehanteerd, gericht op het bereiken van een oplossing.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Nadat klaagster de opdracht had ingetrokken heeft zich pas na 2 maanden een opvolgend advocaat gemeld. Het dossier is onmiddellijk aan deze advocaat toegezonden. In de tussentijd is het kantoor van verweerder het dossier blijven behandelen in de zin dat er (met name) correspondentie is ontvangen en doorgestuurd.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Verweerder heeft de vrije advocaatkeuze niet in de weg gestaan.    

Ad klachtonderdeel e)

4.5    Klaagster was cliënte van het kantoor. Het stond verweerder vrij om correspondentie aan haar en niet aan de heer B. te zenden.

Ad klachtonderdeel f)

4.6    Aan klaagster is medegedeeld dat zolang er geen opvolgend advocaat was die zich zou stellen bij het Hof, de door verweerder gemaakte kosten in rekening zouden worden gebracht. Er zijn geen uren onterecht gedeclareerd.

Ad klachtonderdeel g)

4.7    In oktober 2017 is de vordering naar de deurwaarder gestuurd om betaling te verkrijgen.

 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a) en f)

5.1    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2    In de brief van 12 juli 2017 is de opdracht van klaagster aan mr. W. door haar bevestigd. Daarin zijn afspraken over het verschuldigde honorarium vast gelegd. Klaagster heeft niet tegen de weergave van de afspraken geprotesteerd ondanks het feit dat zij uitdrukkelijk is uitgenodigd eventuele onjuiste of onvolledige afspraken te melden. Verweerder gaat eveneens uit van de in de brief gemaakte afspraken. Daarmee staat naar het oordeel van de raad vast welke afspraken tussen klaagster en verweerders kantoor golden. De klacht dat verweerder de afspraken ontkent is daarom ongegrond. Onderdeel van de afspraken is dat mr. W. klaagster zal waarschuwen zodra het ernaar uitziet dat er meer dan 5 uren aan klaagsters zaak moeten worden besteed. Klaagster stelt daarover niet gewaarschuwd te zijn. Verweerder betwist dit en stelt dat er wel mondeling gewaarschuwd is. Voor de raad is niet komen vast te staan dat de tweede declaratie van € 900,00 ten onrechte is verzonden. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

5.3    De raad kan geen oordeel vellen in geschillen over declaraties (tenzij sprake is van excessief declareren). Wel merkt zij op dat klaagster niet onderbouwt waarom de tweede declaratie niet juist is. Klachtonderdeel f) is niet ontvankelijk.

5.4    Een advocaat onthoudt zich in het algemeen van enig handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Doet hij dat niet dan kan hem van dat handelen een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Aan de hand van deze norm beoordeelt de raad de hierna volgende onderdelen van de klacht.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    Klaagster stelt dat verweerder onvriendelijk en onnodig dreigend is opgetreden. Verweerder heeft aangegeven steeds een zakelijke toon te hebben aangeslagen. Klaagster heeft haar klacht niet aan de hand van concrete voorbeelden onderbouwd. Uit de stukken komt naar het oordeel van de raad geen ander beeld naar voren dan een zakelijke benadering door verweerder. Hij heeft zich in tuchtrechtelijke zin niet onbehoorlijk opgesteld. Daarmee is dit onderdeel van de klacht ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    Klaagster verwijt verweerder dat hij na het intrekken van de opdracht in het dossier van klaagster werkzaamheden is blijven verrichten. Verweerder heeft aangegeven dat het kantoor zolang door klaagster niet gemeld was wie de opvolgende advocaat zou zijn, hangende het hoger beroep, gehouden was de belangen van klaagster te behartigen. De raad is met verweerder van oordeel dat het kantoor teneinde te voorkomen dat er in het hoger beroep zaken mis zouden lopen het dossier diende te blijven behartigen zolang er geen opvolgend advocaat was. Daarbij hoort het openen en lezen van post. Verweerder heeft in dit kader gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.7    Met het verwijt dat verweerder mr. W. aan haar concurrentiebeding houdt en daarmee klaagsters vrije advocaatkeuze frustreert, lijkt klaagster te willen treden in de verhouding tussen verweerder en mr. W.. Klaagster heeft daar geen rechtstreeks belang bij zodat haar geen recht toekomt om hierover te klagen. Klaagster is naar het oordeel van de raad niet-ontvankelijk in haar klacht op dit punt.

Ad klachtonderdeel e)

5.8    Het feit dat verweerder ondanks een andersluidend verzoek correspondentie is blijven sturen aan klaagster in plaats van aan de heer B. is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar en in het licht van de ontstane verhoudingen begrijpelijk. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.9    Ook het feit dat verweerder al snel een deurwaarder heeft ingeschakeld om betaling van zijn nota’s te verkrijgen is niet in strijd met enige tuchtrechtelijke norm. Weliswaar is het een stevige aanpak maar ook dit is verklaarbaar gezien de verhoudingen. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht voor de onderdelen d) en f) niet-ontvankelijk en voor de overige onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. M.J.J.M. van Roosmalen, H.J. Voors, E.H. de Vries en P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2020.

 

Griffier                                                                           Voorzitter

 

Verzonden d.d. 6 april 2020