Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-05-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:106

Zaaknummer

20-248/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  4 mei 2020

in de zaak 20-248/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 april 2020 met kenmerk 2019-800589, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10 en I tot en met XIII.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft een geschil (gehad) met een garage, althans met de garagehouder, omdat hij op 22 mei 2015 bijna tegen een vangrail is gereden nadat zijn auto bij de garage was goedgekeurd voor de APK. Op 23 mei 2015 is klager teruggegaan naar de garage om zijn beklag te doen. Volgens klager heeft de garagehouder hem toen bedreigd met een stalen buis.

1.2    Klager heeft zich in juli 2015 tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in het geschil met de garage(houder). Klager wenste rechtsbijstand vanwege de door hem gestelde mishandeling op 23 mei 2015 en de letselschade althans verergering van letsel waarvan klager meende die te hebben opgelopen op 22 mei 2015 als gevolg van het blokkeren van stuur en remmen van zijn auto terwijl de auto die dag nog APK gekeurd was door de garage.

1.3    Verweerster heeft klager (alleen) bijgestaan terzake de letselschade en de garage bij brief van 25 juli 2015 aansprakelijk gesteld voor de door klager als gevolg van het ongeval op 22 mei 2015 geleden schade. Deze zaak is in maart 2016 gestrand vanwege bewijsperikelen.

1.4    Verweerster heeft klager in juli 2015 ook geadviseerd over de voorwaarden om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen en hem uitleg gegeven over arbeidsrechtelijke beschikkingen die hij had ontvangen in eerdere procedures waarbij hij door een andere advocaat was bijgestaan.

1.5    In maart 2018 heeft verweerster op verzoek van klager het dossier per e-mail aan klager toegestuurd.

1.6    Op 6 november 2018 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerster.

1.7    Op 28 februari 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster, zo begrijpt de voorzitter, het volgende.

a)    Verweerster heeft de zaak van klager tegen de garage(houder) niet willen aannemen.

b)    Verweerster heeft klager in het telefoongesprek van 6 november 2018 gesuggereerd dat klager psychische problemen heeft.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel. Ingevolge artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.

4.2    Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel, zo begrijpt de voorzitter, dat zij de zaak van klager tegen de garage(houder) niet heeft willen aannemen. Uit het klachtdossier volgt dat verweerster klager in 2015 heeft bijgestaan in een letselschadezaak tegen de garage, maar dat deze zaak in maart 2016 is gestrand vanwege bewijsperikelen. In zoverre heeft verweerster klager dus wel bijgestaan. Verweerster heeft klager niet bijgestaan in een strafzaak tegen de garagehouder. Het niet in behandeling van de strafzaak is medio 2015 gebeurd. Door hierover pas op 28 februari 2019 een klacht in te dienen, heeft klager de termijn van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet overschreden. Klachtonderdeel a) is daarom niet-ontvankelijk. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat klaagster ook niet verplicht was de strafzaak in behandeling te nemen.

Klachtonderdeel b)

4.3    Dit klachtonderdeel ziet op het telefoongesprek van 6 november 2018. Voor zover klager verweerster verwijt dat zij in dat telefoongesprek nogmaals heeft gezegd dat zij klager niet wenste bij te staan in een strafzaak tegen de garagehouder geldt dat dit niet veel anders is dan een bevestiging van de opstelling van verweerster in 2015 en dus geen nieuw handelen. Voor zover klager erover klaagt dat verweerster tijdens het telefoongesprek heeft gezegd dat klager psychische problemen heeft geldt dat klager dit niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2020.

Griffier         Voorzitter

                           

Verzonden op 4 mei 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.