Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:88

Zaaknummer

19-502

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Verweerster heeft een eigen verantwoordelijkheid en kan niet door haar cliënt worden verplicht zijn opdracht uit te voeren. Verweerster heeft bovendien haar opdracht op een zorgvuldige wijze, als bedoeld in Gedragsregel 14 lid 3, neergelegd. Verweerster is niet gehouden cliënten vooraf over haar afwezigheid te informeren, tenzij in de betreffende periode termijnen verstrijken of andere spoedeisende zaken spelen. Daarvan was, voor zover verweerster kon weten, geen sprake. Klacht is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 16 maart 2020

in de zaak 19-502

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 13 november 2018, aangevuld bij brief van 25 november 2018, heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 18 juni 2019 met kenmerk K 18/144, door de raad ontvangen op 26 juli 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 januari 2020 in aanwezigheid van klager en verweerster, vergezeld door haar kantoorgenoot mr. [K]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een e-mailbericht van klager, met bijlagen, van 4 januari 2020;

-    een brief van klager, met bijlagen, van 5 januari 2020.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster en haar kantoorgenoot mr. [J] hebben vanaf 2015 voor klager diverse bestuursrechtelijke procedures gevoerd tegen het gemeentebestuur van de gemeente [naam]. De geschillen hadden betrekking op de bouw- en gebruiksmogelijkheden op het woonperceel van klager in het buitengebied van [naam gemeente].

Mr. [J] heeft klager bijgestaan van 2015 tot medio 2017. Verweerster heeft klager als advocaat bijgestaan in de periode van 2017 tot eind 2018.

2.3    Voorafgaand aan haar bijstand als advocaat van klager heeft verweerster enige betrokkenheid gehad bij de door mr. [J] gevoerde procedure betreffende de weigering door het gemeentebestuur van [naam] van een vergunning voor de bouw van een carport. In deze procedure is namens klager het standpunt ingenomen dat de noordgevel van de woning de voorgevel is, waardoor de carport in het achtererfgebied zou komen en geen vergunning vereist zou zijn. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRvS) heeft in de uitspraak van 4 januari 2017 echter vastgesteld dat de zuidgevel de voorgevel van de woning is en heeft de weigering van het gemeentebestuur in stand gelaten.

2.4    De bijstand van klager door verweerster vanaf 2017 zag onder meer op de volgende procedures:

-    een verzoek tot herziening van de uitspraak van de AbRvS van 4 januari 2017. Bij uitspraak van 18 mei 2017 heeft de AbRvS het herzieningsverzoek afgewezen;

-    een beroepsprocedure tegen het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente [naam]. Het beroep is door de AbRvS bij uitspraak van 6 juni 2018 ongegrond verklaard;

-    de aansprakelijkstelling op 16 februari 2018 van de gemeente [naam] voor de schade die klager heeft geleden door foutieve besluitvorming rondom de gevelaanduiding van de woning van klager.

2.5    De aansprakelijkheidsverzekeraar heeft namens het gemeentebestuur op 13 september 2018 de aansprakelijkstelling afgewezen om twee redenen. Ten eerste is gewezen op de formele rechtskracht van de besluiten van het gemeentebestuur. Ten tweede is opgemerkt dat uit de oorspronkelijk bouwtekeningen uit 2007 blijkt dat klager zelf de zuidgevel als voorgevel heeft aangemerkt. Volgens de gemeente heeft klager daarmee een voorgevel aangewezen, die hij nu niet als voorgevel wenst te zien.

2.6    Verweerster heeft bij e-mailbericht van 13 september 2018 de reactie van de schadeverzekeraar aan klager doorgestuurd en hem bericht dat met name vanwege het tweede argument van de gemeente er geen grondslag lijkt te zijn voor een schadeclaim zodat een civielrechtelijke procedure geen reële kans van slagen heeft.

2.7    Na dit bericht heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen klager en verweerster over de haalbaarheid van een procedure, waarbij klager heeft aangegeven dat hij van haar verwachtte dat zij ondanks haar bezwaren een procedure zou gaan voorbereiden. In haar e-mailbericht van 4 oktober 2018 heeft verweerster klager definitief bericht dat zij haar medewerking aan een aansprakelijkheidsprocedure niet wilde verlenen.

2.8    Klager heeft op 6 oktober 2018 verweerster een e-mailbericht gestuurd met daarin een vraag en het verzoek om daar met spoed op te reageren in verband met het eventueel intrekken van een aanvraag voor een second opinion, voordat deze behandeld zou worden. Klager heeft hierop een automatische e-mail gekregen met de mededeling dat verweerster tot en met 12 oktober 2018 afwezig was wegens vakantie.

2.9    Op 9 oktober 2018 heeft klager naar het kantoor van verweerster gebeld en gevraagd om een kantoorgenoot van verweerster te spreken. Mr. [K] heeft klager meegedeeld dat het e-mailbericht van 6 oktober 2018 onder de aandacht van verweerster zou worden gebracht.

Verweerster heeft op 9 oktober 2018 het e-mailbericht van klager van 6 oktober 2018 wel gelezen, maar niet beantwoord.

2.10    Op 10 oktober 2018 heeft klager alle nog lopende zaken bij het kantoor van verweerster en mr. [J] ingetrokken.

2.11    Op 15 oktober 2018 heeft klager een klacht over verweerster voorgelegd aan de klachtencommissie van het kantoor.

2.12    Kantoorgenoot van verweerster mr. [W] heeft in zijn e-mail van 18 oktober 2018 op deze klacht gereageerd. Over de e-mailwisseling tussen klager en verweerster over de haalbaarheid van een schadeclaim heeft mr. [W] meegedeeld dat hij overleg heeft gevoerd met mr. [J] en mr. [L] en dat er ‘ons inziens sprake is van een vertrouwensbreuk over-en-weer, maar dat van afpoeieren of een beroepsfout geen sprake is geweest’.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij zich in de procedures over de carport en de procedure inzake het bestemmingsplan buitengebied onvoldoende heeft voorbereid, waardoor zij het belangrijkste feit – namelijk de aanduiding van de zuidgevel als voorgevel van de woning op de oorspronkelijke bouwtekening uit 2007 – heeft gemist;

Toelichting

Als verweerster de bouwtekening uit 2007 had opgevraagd, was direct duidelijk geworden dat deze procedures zinloos waren.

b)    zij de aansprakelijkheidsstelling van de gemeente [naam] in de eindfase botweg eigenhandig heeft beëindigd;

c)    zij de kans niet heeft gebruikt om via een bouwverordening alsnog een vergunning te krijgen voor de gewenste carport;

Toelichting

Een andere advocaat, aan wie klager een second opinion heeft gevraagd naar aanleiding van de weigering van mr. [verweerster] om een civielrechtelijke procedure te starten, heeft klager erop gewezen dat mr. [J] en verweerster de mogelijkheid om toch een vergunning voor de carport te krijgen door gebruik te maken van een destijds geldende afwijkingsmogelijkheid in de bouwverordening, onbenut hebben gelaten. Deze mogelijkheid bestaat sinds juli 2018 niet meer.

d)    zij klager niet van tevoren heeft geïnformeerd over haar afwezigheid wegens vakantie en zij tijdens haar vakantie niet heeft gereageerd op de e-mail van klager van 6 oktober 2018;

e)    zij klager onheus heeft bejegend door op te merken dat er sprake was van een vertrouwensbreuk over en weer, waarmee zij heeft geïnsinueerd dat klager met opzet niets aan haar heeft gezegd over de benaming van de zuidgevel als voorgevel op de oorspronkelijke bouwtekening uit 2007.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft het volgende als verweer aangevoerd.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster heeft betwist dat zij zich in beide procedures onvoldoende heeft voorbereid doordat zij de oorspronkelijke bouwtekening uit 2007 niet heeft opgevraagd.

De procedure over de bouw van de carport is in hoofdzaak gevoerd door haar kantoorgenoot mr. [J]. Verweerster heeft in het kader van interne waarneming de laatste aanpassingen in het hoger beroepschrift verwerkt. Ter zitting heeft zij hieraan toegevoegd dat zij het door mr. [J] opgestelde conceptberoepschrift heeft meegelezen om te bekijken of het logisch en samenhangend was. Zij heeft het dossier daarbij niet geraadpleegd. Het lag niet op haar weg om in dat stadium de beoordeling van het dossier over te nemen.

In de herzieningsprocedure was opvragen van de bouwtekening niet nodig, omdat deze geen voorwerp van discussie was. In deze procedure ging het namelijk alleen om het gelijkheidsbeginsel.

In de bestemmingsplanprocedure was de bouwtekening ook geen voorwerp van discussie. Het doel van deze procedure was om voor de toekomst een oplossing te bewerkstelligen voor de discussie over de gevelaanduiding. Daarvoor was inzage in de bouwtekening uit 2007 niet nodig.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerster heeft naar voren gebracht dat in deze zaak uitsluitend een schriftelijke aansprakelijkstelling aan de gemeente is gestuurd, die de gemeente heeft afgewezen. De vraag was of de zaak zou worden doorgezet door middel van het starten van een civiele procedure. Deze fase kan niet worden aangemerkt als de eindfase van een zaak. Een gerechtelijke procedure start door het uitbrengen van een dagvaarding en kan daarna nog jaren duren.

Verweerster heeft verder betwist dat zij de zaak botweg heeft beëindigd. Gedurende drie weken hebben klager en verweerster intensief hierover gecorrespondeerd voordat zij klager definitief heeft meegedeeld dat zij niet bereid was om een civiele procedure in deze kwestie in gang  te zetten. Daarbij heeft verweerster uitgebreid uitgelegd hoe zij tot haar standpunt is gekomen. Verweerster meent dat zij in dezen een eigen verantwoordelijkheid als advocaat heeft en niet gehouden kan worden om zaken te behandelen waar zij inhoudelijk niet achter staat.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Ten aanzien van de klacht over het missen van de mogelijkheid om een vergunning voor de carport te krijgen via de bouwverordening, heeft verweerster aangevoerd dat zij klager niet heeft bijgestaan in de procedure tegen de weigering van een vergunning voor de bouw van een carport. Zij heeft wel het herzieningsverzoek in die zaak behandeld, maar die procedure ging alleen over het beroep op het gelijkheidsbeginsel.

Daarnaast heeft zij bestreden dat er een mogelijkheid was om via de bouwverordening alsnog een vergunning voor de bouw van de carport te verkrijgen. Volgens het gemeentebestuur was de aanvraag voor de carport in strijd met het bestemmingsplan. Ongeacht de eventuele strijdigheid met de bouwverordening was er sowieso toestemming nodig om te mogen bouwen in afwijking van het bestemmingsplan. Dat er mogelijk een afwijkingsmogelijkheid in de bouwverordening was opgenomen, is in deze zaak dan ook niet van belang. Het gemeentebestuur was niet bereid om een vergunning te verlenen voor een afwijking van het bestemmingsplan en de AbRvS heeft deze weigering in stand gelaten.

Klachtonderdeel d)

4.5    Verweerster heeft erop gewezen dat zij, in tegenstelling tot hetgeen klager daarover heeft gesteld, haar cliënten niet voorafgaand aan haar afwezigheid actief en individueel daarover informeert, tenzij er in die periode iets concreets of spoedeisends speelt. Daarvan was geen sprake bij klager op het moment dat verweerster met vakantie ging. Gedurende de periode van afwezigheid is altijd een automatische e-mailbeantwoording ingesteld, zodat cliënten weten dat zij afwezig is en wie zij kunnen benaderen met eventuele vragen gedurende haar afwezigheid.

Verder is verweerster van mening dat de vraag in de e-mail van klager niet met een eenvoudig ja of nee kon worden beantwoord. Bovendien was deze ook niet dermate spoedeisend van aard dat de beantwoording ervan niet tot na haar vakantie kon wachten.

Klachtonderdeel e)

4.6    Verweerster heeft in haar e-mail van 13 november 2018 aan klager laten weten dat in de reactie van 18 oktober 2018 van mr. [W] op de klacht van klager de term ‘vertrouwensbreuk over-en-weer’ enkel is gebruikt om aan te geven dat zij geen vertrouwen had in de voortzetting van de aansprakelijkheidsprocedure en dat dit niets met klager als persoon te maken had. Verder heeft verweerster nergens in haar e mailwisseling met klager kunnen terugvinden dat zij heeft opgemerkt dat er sprake was van een vertrouwensbreuk ‘over-en-weer’.

 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Gelet op het schriftelijke verweer van verweerster en hetgeen zij daaraan ter zitting heeft toegevoegd, is voor de raad niet komen vast te staan dat verweerster in de procedure over de vergunning voor een carport meer heeft gedaan dan het meelezen van het conceptberoepschrift van mr. [J] om deze op coherentie te beoordelen en het verwerken van enkele wijzigingen in het conceptberoepschrift in opdracht van en bij afwezigheid van mr. [J], dus als waarnemer. Vanwege deze beperkte rol van verweerster lag het niet op haar weg om onderzoek te doen naar de oorspronkelijke bouwtekening uit 2007 waarop de zuidgevel als voorgevel was aangemerkt.

5.2    De raad is met verweerster van oordeel dat zij in de door haar gevoerde herzieningsprocedure de bouwtekening uit 2007 niet hoefde op te vragen, nu in deze procedure niet de aanwijzing van de voorgevel van de woning, maar alleen het gelijkheidsbeginsel onderwerp van discussie was.

5.3    Verder heeft verweerster voldoende gemotiveerd weersproken dat de bouwtekening uit 2007 relevant was voor de door haar gevoerde bestemmingsplanprocedure.

5.4    De raad zal om genoemde redenen het in klachtonderdeel a) gemaakte verwijt dat verweerster haar zaken onvoldoende heeft voorbereid, ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    De raad deelt de mening van verweerster dat zij een eigen verantwoordelijkheid heeft en niet door haar cliënt verplicht kan worden zijn opdracht uit te voeren.

Verweerster heeft bovendien haar opdracht op een zorgvuldige wijze, als bedoeld in Gedragsregel 14 lid 3, neergelegd. Hoewel deze zaak de laatste was in een reeks van procedures, was de aansprakelijkstelling zelf nog in de beginfase. Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat verweerster gedurende drie weken intensief met klager heeft gecorrespondeerd, waarbij zij telkens uitgebreid is ingegaan op de door klager aangevoerde argumenten. Verweerster heeft vervolgens een weloverwogen beslissing genomen op begrijpelijke gronden, haar besluit toegelicht en aangeboden namen aan klager door te geven van advocaten die de zaak wellicht zouden willen overnemen.

Nu niet valt in te zien welk verwijt verweerster in dezen kan worden gemaakt, zal klachtonderdeel b) ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    Verweerster heeft de door klager gestelde mogelijkheid om via de bouwverordening een vergunning voor de carport te krijgen, juridisch inhoudelijk voldoende kundig weersproken. Los daarvan is het aandeel van verweerster in de procedures over de carport dusdanig beperkt geweest, dat het haar niet kan worden verweten dat zij geen onderzoek heeft gedaan naar andere mogelijkheden om de carport toch te kunnen realiseren.

Klachtonderdeel c) zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

5.7    Naar het oordeel van de raad is verweerster niet gehouden cliënten vooraf over haar afwezigheid te informeren, tenzij in de betreffende periode termijnen verstrijken of andere spoedeisende zaken spelen. Daarvan was, voor zover verweerster kon weten, in het onderhavige geval geen sprake. Verweerster heeft ter zitting onweerspoken aangevoerd dat zij voordat zij met vakantie ging niet wist dat klager bezig was met een second opinion. 

5.8    Verweerster was er niet van op de hoogte dat haar antwoord op de e-mail van 6 oktober 2018 voor klager spoedeisend was, de vraag van klager was niet eenvoudig en zonder dossier te beantwoorden, verweerster was slechts een week afwezig en tijdens de zitting heeft verweerster hier nog aan toegevoegd dat op de locatie waar zij zich bevond maar zeer beperkt internet beschikbaar is. Al was het wellicht wenselijk geweest als verweerster na het openen van de mail even had geantwoord dat ze in de week erna op de vraag van klager zou terugkomen, valt het verweerster naar het oordeel van de raad niet - en zeker niet tuchtrechtelijk - te verwijten dat zij onder deze omstandigheden de e mail van klager niet tijdens haar vakantie heeft beantwoord.

Klachtonderdeel d) zal ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel e)

5.9    Gezien het verweer van klaagster, is het voor de raad niet aannemelijk geworden dat met de opmerking dat er sprake is van een vertrouwensbreuk over-en-weer, zoals vermeld in het e-mailbericht van kantoorgenoot mr. [W] van 18 oktober 2018, bedoeld zou zijn dat klager met opzet tegenover verweerster zou hebben verzwegen dat op de bouwtekening uit 2007 de zuidgevel als voorgevel was aangemerkt.

De enkele opmerking dat sprake is van een vertrouwensbreuk over-en-weer kan voorts niet als grievend worden gekwalificeerd en is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Klachtonderdeel e) is ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse, S.J. de Vries, leden en bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2020.

 

 

Griffier                                                                           Voorzitter

 

Verzonden d.d. 16 maart 2020