Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-05-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:111

Zaaknummer

20-048/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat in alle onderdelen ongegrond. Verweerder heeft aan klaagster diverse keren uiteen gezet op welke wijze hij verweer wilde voeren en welke stukken hij derhalve niet aan de rechtbank wilde overleggen. Klaagster heeft met die aanpak ingestemd. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat die aanpak in deze zaak onjuist was.  Verwijt dat een processtuk te laat in concept aan klaagster is toegestuurd mist feitelijke grondslag.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 4 mei 2020

in de zaak 20-048/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde mr. W.J.A. van Es

advocaat te Steenwijk

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 11 december 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 23 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2018-754623 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 maart 2020. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 en I tot en met VIII.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Eind maart 2018 heeft klaagster verweerder verzocht haar bij te staan in een civiele procedure die door mevrouw Van R. (hierna: de wederpartij) tegen haar was aangespannen. Grondslag van de vordering van de wederpartij was vernietiging van schenkingen waarvan de wederpartij stelde dat die door misbruik van omstandigheden tot stand waren gekomen.

2.3    De rechtsbijstandverzekeraar van klaagster heeft verweerder bij e-mail van 12 april 2018 de formele opdracht gegeven om klaagster bij te staan. Aan verweerder is verzocht om een beknopt plan van aanpak te verstrekken, alsmede een voorstel te doen voor een gematigd uurtarief dat verweerder voor zijn werkzaamheden in rekening zou brengen.

2.4    Verweerder heeft bij brief van 1 mei 2018 de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster onder meer als volgt bericht:

“[De wederpartij] beroept zich op misbruik van omstandigheden en dat maakt bij een schenking dat in beginsel de bewijslast wordt omgedraaid. Het is aan [klaagster] om aan te tonen dat van misbruik van omstandigheden geen sprake was. Op basis van het gesprek met [klaagster] en de tussen partijen gevoerde correspondentie meen ik dat we erin moeten kunnen slagen om aan te tonen dat van een dergelijk misbruik geen sprake was.

We zullen verweer moeten voeren tegen de vordering en aangezien het vooral op feiten aankomt zal nauwgezet bekeken moeten worden welke stukken in het geding worden gebracht. Het verweer zal erop neerkomen dat de gelden geschonken zijn en dat dat een welbewuste keuze is geweest. Dat zal aannemelijk gemaakt moeten worden aan de hand van tussen partijen gevoerde correspondentie. (…)

Voor wat betreft het aantal te besteden uren kan ik niet anders dan daar een zeer grove schatting over te geven. [Klaagster] beschikt over (zeer) veel correspondentie en die beslaat met gemak een aantal ordners. Ter besparing van tijd heb ik [klaagster] gevraagd om zélf een selectie te maken van stukken die zij relevant acht. (…)”

2.5    In een e-mail van 23 maart 2018 heeft verweerder aan klaagster bericht, voor zover relevant:

“Ik heb de dagvaarding en producties bekeken. Ik kan niet anders zeggen dan dat het een lange karakterschets is waarin [de wederpartij] wordt neergezet als een willoos slachtoffer. In juridische zin wordt gesteld dat mevrouw in een dermate afhankelijke positie verkeerde dat zij geen weerstand kon bieden aan druk om schenkingen te doen.

Alhoewel ik het geen sterk betoog vind kan het met dit soort zaken in de rechtspraak alle kanten uitgaan. Het verweer moet erop neerkomen dat voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat [de wederpartij] op rationele gronden haar beslissingen, waaronder de financiële, nam.

U zei mij dat u over mails, e.d. beschikt waaruit blijkt dat mevrouw willens en wetens heeft gehandeld zoals zij handelde. Ik zou graag kennis nemen van dergelijke berichten waarna ik u nader zou kunnen adviseren.”

2.6    In reactie hierop heeft klaagster aan verweerder bij e-mail van 23 mei 2018 onder meer bericht:

“Ik ga jou nu elke keer een mail per punt uit de dagvaarding sturen. Bijlagen die betrekking hebben op het desbetreffende punt, voeg ik bij.”

    Vervolgens heeft klaagster op 23, 25 en 26 mei 2018 e-mails met een groot aantal bijlagen aan verweerder gestuurd. 

2.7    Bij e-mail van 5 juni 2018 heeft verweerder aan klaagster een eerste concept van een gedeelte van de conclusie van antwoord gestuurd. Hij heeft haar daarbij bericht dat hij al verder is dan wat hij nu stuurt, maar dat hij de rest nog moet redigeren. Voorts heeft hij klaagster verzocht om nog een aantal begeleidende e-mails aan hem door te sturen. Deze e-mails heeft klaagster op 6 juni 2018 om 12.13 uur aan verweerder gestuurd. Hierop heeft verweerder aan klaagster bij e-mail van 6 juni 2018 om 17.34 uur het vervolg van de concept conclusie van antwoord gestuurd. Klaagster heeft na ontvangst van deze e-mail van 6 juni 2018 om 18.47 aan verweerder geschreven:

“Dank je voor het toesturen van de stukken die ik tot op heden van je heb ontvangen. Je zegt alleen niets over een vervolg hierop. De rode draad zie ik wel en dat lijkt me prima, maar het is nog niet volledig qua tekst en punten, toch?

Wanneer denk je dat ik kan zien hoe het eindresultaat wordt, aangenomen dat dit nog niet klaar is, maar ook met producties en/of bijlagen? Voor mij is het moeilijk om een totaalbeeld te hebben uit wat ik nu heb en het wordt kort dag als het maandag naar Zwolle zou gaan. Overigens is woensdag hoe dan ook de laatste dag.

Graag zou ik op korte termijn nog meer overzicht krijgen om een totaal beeld te hebben en ik zou, los van de lijn die ik absoluut zie, nog graag e.e.a. met je bespreken wanneer dat nodig is. We hebben maandag natuurlijk als optie, maar ik weet niet wat er nog komt.”

2.8    Op 7 juni 2018 heeft klaagster per e-mail aan verweerder bericht, voor zover relevant:

“Gisteren schreef ik al dat ik blij met de lijn die je hebt uitgezet en ik zie uit naar het vervolg met alle stukken erbij die het geheel onderbouwen.”

2.9    In reactie hierop heeft verweerder op diezelfde dag per e-mail aan klaagster geschreven, voor zover relevant:

“Ik zal jouw opmerkingen nog nader verwerken. Bijgaand het vervolg en ook alvast de producties die ik heb geselecteerd (ook dat worden er meer).

    Ik ga echt met een stofkam door alle stukken omdat we moeten vermijden dat er enig stuk wordt overgelegd waaruit blijkt van [de wederpartij’s] depressies en drankgebruik. Indien dat onder de aandacht van een rechter komt dan kan zou die wel eens het standpunt in kun nemen dat dat een reden zou zijn geweest om haar ervan te weerhouden schenkingen te doen.

In dat verband wil ik je vragen of het mogelijk is om van productie 12 alleen de eerste mail te sturen (…) De onderste mail, waarin geschreven wordt over alcohol en depressie, wil ik uiteraard niet overleggen.”

2.10    Vervolgens heeft klaagster op 8 juni 2018 aan verweerder onder meer bericht:

“Het vervolg op de eerdere punten heb ik gelezen en zal dat nog eens doen. Het ziet er goed uit en vooral de compleet andere ‘toon’ die jij gebruikt. Dat vind ik sterk.”

Bij deze e-mail zijn opnieuw verschillende bijlagen gevoegd.

2.11    Bij e-mail van 8 juni 2018 heeft verweerder aan klaagster bericht dat de conclusie bijna klaar is en dat hij er “vanavond en morgen” de laatste hand aan zal leggen. Op 9 juni 2018 heeft verweerder vervolgens aan klaagster geschreven, voor zover relevant:

“Waar ze erg op aansturen is op het creëren van een uiterst negatief beeld van jou, en dat door middel van de e-mails. Ik heb een paar mails gevonden die niet anders dan positief genoemd kunnen worden (..). Beschik jij over meer mails die niet ‘stekelig’ zijn en gaan over de ‘gewone dingen des levens’?”

    In reactie op deze e-mail van verweerder heeft klaagster bij verschillende e-mails van 9 en 10 juni 2018 nadere stukken aan verweerder gestuurd.

2.12    In een e-mail van 11 juni 2018 heeft verweerder aan klaagster bericht:

“Ik heb de stukken die je als bijlage stuurde al eerder gezien maar niet als productie opgenomen. Ik adviseer ook om dat niet te doen, en wel om de volgende redenen:

•    Het stuk ‘terugpakken’ is een bijna therapeutische (zelf)analyse in retroperspectief. Als ik advocaat van [de wederpartij] was dan zou ik – als dit stuk in het geding wordt gebracht – direct betogen dat hieruit al blijkt van een sterke afhankelijkheid(sstoornis) en zodanige persoonlijke problemen dat je alleen daarom al haar had moeten weerhouden van het doen van schenkingen. Zij hebben dit stuk ongetwijfeld ook, maar ze hebben het niet in het geding gebracht. Wellicht is dat omdat ze niet kunnen bewijzen dat dit aan jou gestuurd is. Laten we het hen niet gemakkelijk maken; (…)

In zijn algemeenheid moet ik zeggen dat je ‘verwerende’ partij bent hetgeen inhoudt dat zij hun stellingen zullen moeten bewijzen. Een van de regels die voor de verwerende partij geldt is dat je terughoudend moet zijn met de stukken die je overlegt. Ieder stuk dat van onze zijde wordt ingediend en ieder standpunt dat ingenomen wordt is onherroepelijk. Daarnaast heb jij niets te bewijzen maar alleen te weerleggen.

Ik begrijp dat je graag zou zien dat de acties van [de wederpartij] (en de gevolgen die die voor jou hebben) aan de orde worden gesteld, maar laat je niet op een dwaalspoor brengen. Daarover gaat het niet in de procedure. We moeten ons echt beperken tot de kern van de zaak en die is: heb jij [de wederpartij] ertoe bewogen de schenkingen te doen óf had je haar, gezien hetgeen je over haar wist, daarvan moeten weerhouden. (…)”

2.13    Op 12 juni 2018 is verweerder bij klaagster op bezoek gegaan en heeft daar in overleg met klaagster de conclusie van antwoord nog op punten aangepast. Vervolgens heeft hij de conclusie bij de rechtbank ingediend, voor de roldatum van 13 juni 2018.

2.14    Bij tussenvonnis heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Verweerder heeft op 27 september 2018 aanvullende stukken ontvangen die door de wederpartij ten behoeve van de comparitie van partijen waren ingediend. Verweerder heeft deze stukken diezelfde dag doorgestuurd aan klaagster. In reactie hierop heeft klaagster bij e-mails van 27 en 28 september 2018 bijlagen aan verweerder gestuurd.

2.15    Op 2 oktober 2018 is verweerder bij klaagster thuis geweest om de stukken te bespreken en de comparitie van partijen voor te bereiden.

2.16    Bij e-mail van 4 oktober 2018 heeft klaagster aan verweerder onder meer geschreven:

“Op dit moment ben ik de stukken aan het lezen en ik heb even een vraag over twee documenten. (…)

Is het wat jou betreft van belang als ik dit soort zaken uitlicht? Er is met veel gerommeld natuurlijk… “

2.17    In reactie hierop heeft verweerder bij e-mail van 5 oktober 2018 aan klaagster bericht, voor zover relevant:

“Ik snap wat je bedoelt maar het lijkt me beter dat we jouw – terechte – constatering voor nu buiten beschouwing laten. Indien nodig kunnen we dit altijd later nog inbrengen. (…)

We moeten ervoor waken om op detailniveau te gaan opereren en we moeten ons beperken tot de hoofdvraag, en die is en blijft of jij [de wederpartij] ertoe bewogen hebt (of zodanig onder jouw invloed hebt gebracht) om die schenking te doen. Vooralsnog is het aan [de wederpartij] om dat aannemelijk te maken en is het niet jou om op voorhand het tegenbewijs te leveren. Het zou zo kunnen zijn dat dat de situatie wordt maar dat kunnen we pas zeggen nadat de rechtbank daar iets over gezegd heeft. Mijn idee is om vooral geen tegenbewijs te leveren, zeker niet nu, want dat zou de indruk kunnen wekken dat je je ‘in bochten wringt’ om haar vordering te weerleggen.

Van onze kant moeten we het zo eenvoudig en transparant mogelijk houden. (…)”

2.18    De reactie van klaagster, bij e-mail van 5 oktober 2018, luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Dank weer voor je reactie. Mijn vraag was in het kader van de eventuele vragen die ik ga krijgen over het bedrag enz., en of ik dan dit soort uitlatingen (in het kort) kan noemen. (…) Het was dus niet de bedoeling om deze stukken na te sturen. Daar ben ik van doordrongen!”

2.19    Op 12 oktober 2018 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden.

2.20    Naar aanleiding van de gang van zaken tijdens de comparitie van partijen heeft klaagster bij e-mail van 15 oktober 2018 aan verweerder geschreven, voor zover relevant:

“De lijn die jij had uitgezet is me na onze eerste gesprekken steeds duidelijker geworden. Uiteraard had je daar andere mailtjes voor nodig dan de mail met bijbehorende stukken die ik allemaal heb uitgewerkt deze zomer en als eerste had gestuurd.

Maar wat ik nog steeds niet begrijp, is dat hele pak ‘ingediende stukken’ van de tegenpartij, die ik op 27 september heb ontvangen en bang was, gezien de korte tijd, dat hier nog een reactie op moest komen en deze dinsdag 2 oktober nog bij de rechtbank zou moeten zijn. Dat was immers de uiterste datum om stukken in te dienen voor de mondelinge behandeling. Ik zou dan precies vier dagen de tijd hebben om alles te lezen, vervolgens opnieuw stukken te verzamelen/(uit)zoeken om daar, net als de eerste keer, weer reacties op te geven. In ieder geval in beknopte vorm en had jij het nog moeten uitzoeken. Onmogelijk dus. (…)

Dat dit allemaal niet verplicht is wist ik in eerste instantie niet en vooral omdat ik er van uitging dat je altijd de mogelijkheid hebt, om na de mondelinge behandeling, aanvullend materiaal in te dienen. Dat hebben we ook meerdere malen besproken. Maar op mijn vraag aan het eind van de zitting of er dus nog andere stukken gestuurd mochten worden, die veel konden weerleggen, was de rechter heel duidelijk met haar antwoord. Hier werd kort maar krachtig een grote streep door de rekening gehaald. Is dit nu een uitzondering geweest of zit dat toch anders? Jij was ook verrast volgens mij? Is hier niets meer aan te doen? Bijvoorbeeld na het vonnis, ongeacht hoe dat er uit zal zien?

Verder was ik verbaasd dat [de advocaat van de wederpartij] die ‘Comparitieaantekeningen’ uitdeelde en ging voorlezen. Ik keek jou nog aan om erachter te komen of jij dat ook ging doen? Dat was niet zo, maar ik heb ook niet begrepen wat dit toevoegt, op reeds zoveel ingeleverde stukken van de tegenpartij, en wat een rechtbank daarmee doet? (…)”

2.21    Als reactie op deze e-mail heeft verweerder bij e-mail van 16 oktober 2018 aan klaagster geschreven, voor zover relevant:

“De lijn die ik uitgezet heb was bedoeld om zo neutraal mogelijk te laten zien dat de schenking een bewuste keuze was. Ik heb met opzet geen stukken overgelegd die gingen over de gemoedstoestand van [de wederpartij], e.d. Hieruit zou immers al snel de conclusie getrokken kunnen worden dat zij kwetsbaar was en dus gemakkelijk te beïnvloeden. (..)

In het kader van een comparitie mogen partijen tot 10 dagen voor de zitting nog stukken overleggen. Daar hebben we het nog over gehad en ik heb je aan de telefoon nog gezegd van hun kan nog wel wat te verwachten. Ik geloof dat het dezelfde dag was dat het pak binnenkwam.

Dergelijke stukken dienen ter adstructie van de comparitie en daar mag op de zitting op gereageerd worden. Indien na de comparitie de rechtbank het nodig vindt dat er nog nadere standpunten verduidelijkt moeten worden dan kan daarvoor nog gelegenheid worden gegeven. De rechtbank vond dat blijkbaar niet meer nodig omdat meegedeeld werd dat er vonnis wordt gewezen. Dat kan een eindvonnis zijn, waarmee beslist wordt over de vordering maar dat kan ook een tussenvonnis zijn. (…)

Ik denk dat wij er goed aan hebben gedaan om geen nadere stukken in te dienen. De strategie van de wederpartij was immers om – zoals letterlijk ter zitting gesteld – jou neer te zetten als iemand die [de wederpartij] van de kudde afzonderde om haar vervolgens te verslinden. De vele berichten die ik tussen jullie heb gezien, en die wij niet overgelegd hebben, toonden een bepaalde gemoedstoestand van [de wederpartij] waaruit je een afhankelijkheid zou kunnen afleiden. Deze berichten zouden slechts hun standpunt kunnen bevestigen.

Normaliter mag je nog een akte nemen om stukken in te dienen, de eis te wijzigen of anderszins maar de rechtbank voelde zich voldoende geïnformeerd om vonnis te wijzen. Ik zie dat niet als een streep door de rekening omdat de stukken die er vanuit jouw positie toe doen al overgelegd zijn.

Gezien de stukken die vanwege [de wederpartij] nader zijn overgelegd zou ik niet weten welke stukken jij daar nog tegenover had willen stellen. (…)

De comparitieaantekeningen dienen geen doel. (..) De rechtbank doet daar overigens niet meer mee dan wat van onze zijde zonder deze aantekeningen gezegd wordt. Zoals je hoorde worden er door de griffier aantekeningen gemaakt en die worden in een proces-verbaal vastgelegd. (…)

Tot slot nog de opmerking, dat mocht een en ander in jouw nadeel uitvallen er hoger beroep mogelijk is. Een hoger beroep wordt behandeld door het gerechtshof en dat is in feite een geheel nieuwe beoordeling van de hele kwestie.

Ik kan me voorstellen dat je nog nadere vragen hebt. Wellicht is het goed om binnenkort even te bellen met elkaar.”

2.22    Bij brief van 23 november 2018 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld. De brief luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Zoals ik in mijn mail van 15 oktober heb aangegeven werd de strategie, die volgens mij gaandeweg een geheel ander karakter had gekregen, steeds duidelijker, maar dit was in eerste instantie niet afgesproken. Ik heb de eerste maanden honderden stukken overlegd, die juist een groot deel van de gestelde feiten uit de dagvaarding voor een belangrijk deel konden weerleggen. Uiteindelijk beperkte u zich tot de schenking heb ik begrepen. Dit hebben we meerdere malen besproken.

Ik bleef grote moeite houden met het feit dat er amper op alle aantijgingen, verdraaiingen en leugens uit het dossier werd ingegaan, maar ik realiseerde mij, gezien mijn medische situatie en PTSS/complexe trauma, dat ik er zeer emotioneel in stond.

Na het opvragen van, en ik citeer:…’Beschik jij over meer mails die niet ‘stekelig’ zijn en gaan over de ‘gewone dingen des levens’?” … d.d. zaterdag 9 juni, waren we reeds een week voorbij het moment dat ik de CvA had zullen ontvangen. Dat was de afspraak.

Er zou dan voldoende tijd zijn geweest om alle punten door te spreken met elkaar en nog e.e.a. te veranderen indien noodzakelijk. Deze moest immers uiterlijk 13 juni bij de Rechtbank in Zwolle zijn.

Op 13 juni had ik nog steeds geen definitieve CvA. Ik heb u ’s morgens vroeg een mail gestuurd met de vraag om mij z.s.m. de stukken te sturen. Dit gebeurde vlak voordat u in de auto stapte op weg hiernaartoe om:

•    hier ter plekke op mijn laptop nog wijzigingen aan te brengen

•    de stukken persoonlijk bij de Rechtbank af te leveren

Vervolgens heb ik tien dagen voor de comparitie met u gebeld om vooraf nog te overleggen en we hebben een datum geprikt. Tijdens dit gesprek gaf u aan nog wel e.e.a. te verwachten. ‘Een pak’ noemde u het en het kwam. Een uur later kreeg ik het doorgestuurd. Na een blik te hebben geworpen op de twee dossiers, tezamen nog eens 232 pagina’s, heb ik meteen weer gebeld met de vraag hoe u hierop zou gaan reageren en welke stukken ik eventueel nog moest sturen. Dit laatste was natuurlijk onzin, u had immers zo goed als alles. Ik had nog wel enig materiaal gevonden, maar ook daar werd door u niet op gereageerd. Daar was nog alle gelegenheid voor na de comparitie volgens u. En op mijn volgende suggestie, om op z’n minst met een kort berichtje hieraan te refereren, gaf u ook geen gehoor.

Tijdens de comparitie heeft u weinig tot niets gezegd.

Voorts deelde u bij herhaling mede dat er nog stukken konden worden ingezonden.

Dit bleek onjuist.

Tijdens de comparitie kreeg ik veel vragen over zaken zoals in de dagvaarding en in de twee nagestuurde dossiers van 27 september werden aangehaald. Ook op medisch gebied.

De uitspraak van de Rechtbank staat nog niet vast, maar mocht een en ander ertoe leiden dat ik door u optreden of het gebrek daaraan schade lijd, stel ik u nu voor alsdan aansprakelijk voor alle schade die ik heb geleden of nog zal lijden ten gevolge van uw gebrekkige belangenbehartiging. (..)”

2.23    De rechtbank Overijssel heeft op 28 november 2018 vonnis gewezen en klaagster onder meer veroordeeld tot betaling van € 500.000,- aan de wederpartij. De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen:

“Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de schenkingen onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. [De wederpartij] heeft – zoals hiervoor overwogen – daarvoor voldoende feiten gesteld en [klaagster] heeft die onvoldoende weersproken, zodat aan bewijslevering van het tegendeel door [klaagster] als bedoeld in artikel 7:176 BW niet wordt toegekomen. [Klaagster] heeft ter comparitie weliswaar gezegd dat zij nog stukken achter de hand heeft, maar de kans om deze stukken (eerder) in te brengen heeft [klaagster] onbenut gelaten. De rechtbank zal het beroep van [de wederpartij] op de vernietigbaarheid van de schenkingen dan ook honoreren en zal [klaagster], zoals gevorderd, veroordelen tot terugbetaling van

€ 500.000. (…)”

2.24    Op 11 december 2018 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij de deken.

2.25    Klaagster is niet in hoger beroep gegaan van het vonnis van de rechtbank Overijssel van 28 november 2018.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a)    haar niet capabel heeft vertegenwoordigd, onder meer door geen nadere stukken meer in het geding te brengen, terwijl door de wederpartij voor de comparitie van partijen een aanzienlijke hoeveelheid stukken in het geding werd gebracht en klaagster er bij verweerder op had aangedrongen om nog stukken in te dienen en daarmee aan te tonen dat de zaken anders lagen. Verweerder zou echter hebben aangegeven dat dat op een later moment ook nog kon. Uiteindelijk zijn er namens klaagster geen nadere stukken meer in het geding gebracht. De rechtbank heeft in het vonnis geoordeeld dat klaagster ter comparitie weliswaar had aangegeven dat zij nog stukken achter de hand had, maar dat zij de kans om deze stukken in het geding te brengen onbenut heeft gelaten. Ook heeft verweerder geen comparitieaantekeningen overgelegd;

b)    de concept conclusie van antwoord niet tijdig aan haar heeft voorgelegd en (daarmee) de afspraak dat uiterlijk 2 juni 2018 te doen niet is nagekomen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat. De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2    Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

Klachtonderdeel a)

5.3    Klaagster verwijt verweerder in klachtonderdeel a) dat hij haar belangen niet goed heeft behartigd, met name doordat hij in de procedure die tegen klaagster was aangespannen onvoldoende adequaat verweer heeft gevoerd. Ondanks verzoeken van klaagster daartoe heeft verweerder onvoldoende stukken overgelegd in de procedure, zowel bij de conclusie van antwoord als in het kader van de comparitie na antwoord.

5.4    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft diverse keren aan klaagster meegedeeld hoe hij het verweer in de procedure tegen de wederpartij wilde voeren, onder meer in zijn e-mails van 23 maart, 7, 8 en 11 juni en 5 oktober 2018. Met name heeft hij aan klaagster uiteen gezet waarom hij bepaalde stukken juist niet in de procedure wenste te overleggen. Zo heeft hij meerdere keren aan klaagster bericht dat hij geen stukken wilde overleggen die zouden kunnen duiden op een motief bij klaagster of op kwetsbaarheid en afhankelijkheid van de wederpartij van klaagster. Indien klaagster zich niet kon verenigen met die door verweerder voorgestane aanpak van de zaak had het op haar weg gelegen om verweerder hier nadere vragen over te stellen of zich in het uiterste geval tot een andere advocaat te wenden. Dat heeft zij niet gedaan. Integendeel; klaagster heeft verweerder in haar e-mails van 7 en 8 juni 2018 gecomplimenteerd met zijn aanpak van de zaak. De raad heeft uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken ook niet kunnen vaststellen dat de door verweerder gekozen aanpak in deze zaak onjuist was. Ter zake valt verweerder dan ook tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.

5.5    Tegenover de stelling van klaagster dat zij voor de comparitie van partijen nog stukken had kunnen overleggen, heeft verweerder gemotiveerd uiteen gezet waarom de stukken die klaagster hem nog toestuurde naar zijn mening niet geschikt waren om aan de rechtbank over te leggen. Gelet op zijn aanpak van de zaak, was dat een bewuste keuze. De raad overweegt nog dat de rechtbank in het vonnis heeft geoordeeld dat de feiten door klaagster onvoldoende zijn weersproken. Niet is komen vast te staan dat als verweerder namens klaagster nog andere stukken had overgelegd, het oordeel van de rechtbank anders had kunnen zijn. Nu van geen van de stukken waarover klaagster nog beschikte is komen vast te staan dat die het oordeel van de rechtbank hadden kunnen veranderen, behoeft de stelling van klaagster dat verweerder haar ten onrechte had geïnformeerd dat op een later moment na de zitting nog stukken konden worden ingediend geen bespreking.

5.6    Klaagster verwijt verweerder voorts nog dat hij geen comparitieaantekeningen had overgelegd. Klaagster miskent daarmee dat het geen verplichting is voor een advocaat om dergelijke aantekeningen bij een comparitie aan de rechtbank te overleggen. Uit het proces-verbaal van de comparitie blijkt dat verweerder wel degelijk namens klaagster verweren naar voren heeft gebracht, die door de griffier zijn opgenomen in het proces-verbaal van de zitting.

5.7    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de belangen van klaagster behartigd met de zorgvuldigheid die van hem mocht worden verwacht. Uit het voorgaande vloeit voort dat klachtonderdeel a) faalt.

Klachtonderdeel b)

5.8    In dit klachtonderdeel stelt klaagster dat verweerder haar de concept conclusie van antwoord niet tijdig heeft voorgelegd, terwijl tussen partijen was afgesproken dat zij de conclusie uiterlijk op 2 juni 2018 in concept van verweerder zou ontvangen.

5.9    De raad overweegt als volgt. Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder dat hij niet met haar was overeengekomen om het concept van de conclusie van antwoord op 2 juni 2018 gereed te hebben, heeft klaagster niets gesteld om dit klachtonderdeel feitelijk nader te onderbouwen. Zo die afspraak al zou zijn gemaakt, dan was het voor verweerder ook niet mogelijk geweest om daar aan te voldoen. Klaagster heeft immers in de periode van 23 mei tot en met 10 juni 2018 nog veel stukken aan verweerder gestuurd, die hij moest bestuderen om te bezien of de betreffende stukken in de conclusie moesten worden verwerkt en aan de rechtbank worden overgelegd. De raad heeft ook uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken niet kunnen vaststellen dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Ook klachtonderdeel b) is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 mei 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 4 mei 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.