Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-04-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:110
Zaaknummer
19-369/AL/MN
Inhoudsindicatie
Verweerster is de (opvolgend) advocaat van de ex-partner van klager in een familiegeschil. Naar het oordeel van de raad kon, gelet op de omstandigheden van een al jarenlang geëscaleerd conflict tussen klager en zijn ex-partner, redelijkerwijs niet verwacht worden dat overleg tussen verweerster en de advocaat van klager nog tot een voor beide partijen gewenst resultaat had geleid. Klacht in zoverre, dat geen poging om een regeling in der minne te bereiken is gedaan, ongegrond. Met de door verweerster gebruikte door klager gewraakte woordkeus in haar processtukken heeft verweerster zich naar het oordeel van de raad onnodig grievend jegens klager uitgelaten en daarmee de grenzen van het betamelijke overschreden. Verweerster heeft onvoldoende de-escalerend opgetreden door af te gaan op van haar cliënte verkregen eenzijdige ernstige informatie, terwijl niet is gebleken dat zij naar de juistheid ervan zelf ook onderzoek heeft gedaan. Stukken die dat onderbouwen, ontbreken. Voor zover de deken bij doorzending van het klachtdossier niet alle relevante stukken heeft doorgestuurd aan de raad, zoals verweerster ter zitting nog heeft betoogd, had het op haar weg gelegen om die stukken alsnog in te dienen bij de raad. Dat heeft verweerster niet gedaan, zodat de raad daarvan geen kennis heeft genomen. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 14 april 2020
in de zaak 19-369/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij webformulier van 8 november 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 12 juni 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 720753/MV/sd van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 februari 2020. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van 23 januari 2020, met bijlage, van verweerster, diezelfde dag ontvangen op de griffie van de raad.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager en zijn ex-partner zijn al jarenlang verwikkeld in een familierechtelijk geschil. Zij hebben diverse procedures gevoerd over de minderjarige kinderen van partijen, J en K, onder meer over de alimentatie, ondertoezichtstelling, de schoolkeuze van J en de beëindiging van het gezamenlijk gezag.
2.3 Verweerster is in een aantal van deze tussen partijen gevoerde procedures de advocaat van de ex-partner van klaagster geweest.
2.4 In het verweerschrift ondertoezichtstelling van 2 mei 2018 heeft verweerster zich namens haar cliënte verweerd tegen de verzochte ondertoezichtstelling van de kinderen en in dat kader, onder meer, aangevoerd:
“3. In de eerste plaats betreft het een omgangstoezichtstelling die dient te voldoen aan strenge motivering ingevolge de geldende rechtspraak (…).
4. In de tweede plaats wil moeder niet instemmen met een ondertoezichtstelling omdat er ten onrechte vanuit gegaan wordt dat zij als moeder een rol heeft gehad in het mislukken van de omgangsregeling tussen de kinderen en de vader na de scheiding. (…).
5. In de derde plaats wil moeder geen ondertoezichtstelling, omdat dit instrument niet kan worden ingezet om vaders gedrag te veranderen. (…) Om aan te geven wat er feitelijk mis ging in de omgangsregeling, wordt als hier ingelast in het verweerschrift, opgenomen een opsomming van signalen van moeder. (…) Hieruit blijkt dat de manier waarop vader de kinderen heeft behandeld, schade veroorzaakt heeft bij de kinderen in hun ontwikkeling.
[Overzicht signalen namens moeder]
6. De wijze waarop vader de kinderen heeft behandeld, kan geduld worden als kindermishandeling. Door zo te handelen, heeft vader er 100% schuld aan dat de kinderen geen contact meer met hem willen en alle vertrouwen in hem verloren hebben. (…)
7. Met andere woorden, vader heeft de kinderen mishandeld in de afgelopen jaren. (…).”
2.5 Bij beschikking van 17 mei 2018 heeft de rechtbank Den Haag, naar aanleiding van verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming en van klager, de kinderen J en K met ingang van 9 mei 2018 voor een jaar onder toezicht gesteld.
2.6 Op 6 juli 2018 heeft verweerster namens haar cliënte een Aanvraag kort geding ingediend bij rechtbank Den Haag onder meer om vervangende toestemming te krijgen tot inschrijving van zoon J op een specifieke school, klager te verbieden om leugen en laster te verspreiden over zijn ex-vrouw en/of J en hem ook te verbieden om contact op te nemen met elke potentiële school van J, onder verbeurte van een dwangsom. In de door verweerster bijgevoegde concept-dagvaarding heeft zij, voor zover relevant, onder punt 7 het volgende gesteld:
“[J] is ouder dan 12 en zijn mening is van groot belang bij de beslissing die genomen gaat worden. [J] en [klager] zijn verwikkeld geraakt in een groot en moeilijk oplosbaar conflict, omdat [J] door [klager] gedurende lange tijd fysiek en psychisch is mishandeld. De wijze waarop [klager] omgaat met [J] en ook met [K] brengt ernstige schade teweeg bij de kinderen.”
2.7 Per e-mail van 10 juli 2018 heeft klager aan verweerster, in cc aan zijn advocaat, het volgende geschreven:
“Gisteren ontvingen wij uw eisen in een aanvraag voor een kort geding. Onze meningsverschillen zullen woensdag a.s. inhoudelijk behandeld worden. In uw punt 7 stelt u: … “[J] en [klager] zijn verwikkeld geraakt in een groot en moeilijk oplosbaar conflict, omdat [J] door [klager] gedurende lange tijd fysiek en psychisch is mishandeld. De wijze waarop [klager] omgaat met [J] en ook met [K] brengt ernstige schade teweeg bij de kinderen.”
[J] en ik hebben geen conflict De ouders van [J] en [K] hebben een conflict waarin [J] en [K] als onschuldige slachtoffers betrokken zijn. Daarnaast heb ik mijn kinderen op geen enkele wijze fysiek dan wel psychisch mishandeld. De opgetekende en geaccordeerde documentatie wijst dat ook uit. (…)
Het is niet aan u om in uw motivatie voor een kort geding met deze ongefundeerde aanklachten te komen terwijl er bewijs is voor het tegenovergesteld.
Ik voel me onterecht aangevallen en beledigd door uw schrijven aan de rechtbank. Ik verzoek u dan ook, tijdig voor het kort geding. een schrijven te doen uitgaan naar de Rechtbank waarin u punt 7 corrigeert naar de feiten. Tevens verzoek ik u hiertoe melding te maken a.s. woensdag tijdens het kort geding. Mocht u hiertoe niet genegen zijn, zal ik mijn klacht voorleggen aan de Deken.”
2.8 Bij haar e-mail van 10 juli 2018 heeft verweerster aan de advocaat van klager onder meer laten weten:
“Hiermee bied ik mijn excuses aan, aan uw cliënt, terzake de formulering in punt 7 van de dagvaarding. Hij heeft mij hierover terecht een mail geschreven, welke ik ook overgelegd heb. Zoals hij verzocht heb ik de beide zinnen waartegen hij bezwaar maakt, teruggenomen. (…)”
Verweerster heeft de rechtbank laten weten de gewraakte zinnen in de dagvaarding terug te willen trekken.
2.9 Op 1 oktober 2018 heeft verweerster namens haar cliënte jegens klager een verzoekschrift tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en tot definitieve beëindiging van de zorgregeling, alsmede een verzoek tot contactverbod ingediend bij de rechtbank Den Haag. Als producties heeft verweerster onder meer de beschikking van 17 mei 2018 tot ondertoezichtstelling bijgevoegd, alsmede het op 2 mei 2018 door haar ingediende verweerschrift daartegen. De rechtbank heeft het door verweerster namens haar cliënte verzochte eenhoofdig gezag toegewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
a) verweerster heeft zich niet ingezet om in der minne een regeling te bereiken inzake het geschil tussen klager en de wederpartij;
b) verweerster heeft zich onnodig grievend uitgelaten jegens klager in processtukken en tijdens zittingen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Partijen zijn volgens verweerster al jarenlang in hun strijd zo ver van elkaar verwijderd geraakt en niet meer in staat om met elkaar te communiceren, terwijl alle ingezette hulpverlening die situatie ook niet heeft kunnen verbeteren, dat het moment daar was om in oktober 2018 namens haar cliënte een wijzigingsprocedure van het gezag jegens klager te starten. Kort daarvoor heeft zij daarover nog wel telefonisch contact gehad met de advocaat van klager. Nogmaals proberen te schikken of een andere oplossing te bereiken die beter was voor klager, was toen niet meer aan de orde. Wat verweerster en haar cliënte betrof was een regeling in der minne toen een gepasseerd station.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerster ontkent dat zij zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten in processtukken of tijdens procedures. In haar e-mail van 10 juli 2018 heeft zij aan klager excuses aangeboden omdat klager zich zo gekwetst had getoond, maar niet omdat zij met de gewraakte bewoordingen iets fout zou hebben gedaan. Zij mocht wat dat betreft afgaan op de van haar cliënte verkregen informatie. Omdat dit standpunt werd bevestigd door anderen, zoals het raadsrapport en door J zelf tegenover de jeugdzorgwerker, hoefde verweerster ook niet aan de juistheid ervan te twijfelen.
5 BEOORDELING
5.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.
5.2 De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.3 De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.4 De raad is niet gebleken dat verweerster, zoals zij heeft aangevoerd maar door klager is betwist, voor het starten van procedures namens haar cliënte tegen eerst contact heeft gezocht met de advocaat van klager voor overleg. Stukken die dat standpunt van verweerster onderbouwen, ontbreken. Anderzijds is de raad van oordeel dat gelet op de omstandigheden van een al jarenlang geëscaleerd conflict tussen klager en zijn ex-partner redelijkerwijs niet verwacht kon worden dat overleg tussen verweerster en de advocaat van klager nog tot een voor beide partijen gewenst resultaat had geleid. Voor zover verweerster toch niet heeft gebeld met de advocaat van klager om de procedure aan te kondigen en daarover overleg te voeren, kan haar in de gegeven omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De raad oordeelt klachtonderdeel a) dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.5 De raad stelt voorop dat juist in kwesties samenhangend met een (verbroken) relatie een advocaat ertegen moeten waken dat de verhoudingen tussen partijen onnodig escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures.
5.6 Verweerster heeft ter zitting nog toegelicht dat de door haar aan klager gemaakte excuses in haar e mail van 10 juli 2018 over de door haar gebruikte - en na bezwaar van klager meteen teruggetrokken - formulering in punt 7 van de concept-dagvaarding kort geding niet moet worden beschouwd als een erkenning van een fout van haar kant, maar als een blijk van medeleven jegens klager over zijn persoonlijke situatie. Het stond haar dan ook vrij om de door klager gewraakte bewoordingen te blijven gebruiken en in haar processtukken op te nemen. Ook in het verzoekschrift van 1 oktober 2018 waren die feitelijk juiste bewoordingen noodzakelijk om het verzoek tot toewijzing van het eenhoofdig gezag aan haar cliënte voldoende te onderbouwen.
5.7 Met de door verweerster gebruikte en door klager gewraakte woordkeus in haar processtukken, opgenomen in de vaststaande feiten hiervoor, heeft verweerster zich naar het oordeel van de raad onnodig grievend jegens klager uitgelaten en daarmee de grenzen van het betamelijke overschreden. Met haar hiervoor geschetste handelwijze heeft verweerster niet de-escalerend opgetreden, wat zeker in dergelijke gevoelige kwesties en gezien de jarenlange strijd tussen partijen wel van haar verwacht had mogen worden. Verweerster had bij dergelijke ernstige aantijgingen over klager ook niet alleen af moeten gaan op de van haar cliënte verkregen eenzijdige informatie, maar had daarnaar ook zelf onderzoek moeten doen. Dat verweerster dit voldoende heeft gedaan, is de raad niet gebleken. Relevante stukken, waaronder het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, de aangifte van zoon J jegens klager of verklaringen van betrokkenen waarmee de gewraakte bewoordingen van verweerster volgens haar onderbouwd worden, ontbreken bij de stukken. Voor zover de deken bij doorzending van het klachtdossier niet alle relevante stukken heeft doorgestuurd aan de raad, zoals verweerster ter zitting nog heeft betoogd, had het op haar weg gelegen om die stukken alsnog in te dienen bij de raad. Dat heeft verweerster niet gedaan, zodat de raad daarvan geen kennis heeft genomen.
5.8 Op grond van het vorenstaande is de raad dan ook van oordeel dat verweerster jegens klager tuchtrechtelijk heeft gehandeld, zodat klachtonderdeel b) gegrond wordt verklaard.
6 MAATREGEL
Uit het voorgaande volgt dat een klachtonderdeel gegrond is. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging enerzijds en het geringe tuchtrechtelijke verleden van verweerster anderzijds acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, E.J.C. de Jong, W.W. Korteweg, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 14 april 2020