Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:107

Zaaknummer

19-786

Inhoudsindicatie

Essentie: Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager geen eigen rechtstreeks belang bij de klacht, zodat hij daarin kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard. 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 maart 2020

in de zaak 19-786/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 15 november 2019 met KNN086/966457 door de raad ontvangen op 15 november 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is juridisch adviseur en heeft de heer Van D bijgestaan in een arbeidsgeschil tussen O en de heer Van D. O werd bijgestaan door verweerder.

1.2    Op enig moment heeft een (voormalig) bestuurder van O aan de heer Van D een voorbeeld van een vaststellingsovereenkomst gestuurd waarbij de werknemer eervol ontslag werd verleend op grond van artikel 10.b.3 lid 12 van de cao VO en waarbij de werknemer het recht op een WW-uitkering behield.

1.3    Klager en verweerder hebben van gedachten gewisseld over het tot stand brengen van een regeling. In dat verband heeft op 18 maart 2019 een bespreking plaatsgevonden. Daarbij is afgesproken dat beide partijen zouden gaan rekenen aan een scenario waarin de heer Van D vervroegd met pensioen zou kunnen gaan. Bij e-mail van 2 mei 2019 heeft verweerder aan klager bericht dat O daartoe een poging had gedaan maar niet tot een eenduidige berekening was gekomen. In de e-mail van 2 mei 2019 heeft verweerder voorts voorgesteld dat de heer Van D nog eens zou nadenken over een beëindiging van de arbeidsrelatie (al dan niet na twee jaar ziekte) met een WW-aanspraak.

1.4    Naar aanleiding van verweerders e-mail d.d. 2 mei 2019 heeft klager aan verweerder een aantal vragen gesteld, die verweerder bij e-mail van 24 juni 2019 heeft beantwoord.

1.5    Bij brief d.d. 20 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

ten behoeve van het verkrijgen van een WW-uitkering voor klagers cliënt, die cliënt heeft opgeroepen om een vaststellingsovereenkomst te onderschrijven die feitelijke onjuistheden bevat. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met de artikelen 255 en 227a Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrifte) althans een poging daartoe, en in strijd met Gedragsregel 8.

Toelichting

2.2    Verweerder heeft in de e-mail van 2 mei 2019 een voorstel gedaan  tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst op grond van feitelijke informatie waarvan hij weet dat die onjuist is, te weten beëindiging van de arbeidsrelatie op grond van het bepaalde in artikel 10.b.3 lid 12 cao VO, op grond van “andere redenen van gewichtige aard”, terwijl er sprake is van de ontslaggrond van artikel 10.b.3 lid 6 cao VO, “ongeschiktheid op grond van ziekten of gebreken”. In de door O voorgestelde vaststellingsovereenkomst staat uitdrukkelijk vermeld dat klagers cliënt niet ziek is of een gebrek heeft, terwijl daarvan wel sprake is en dat juist de reden is waarom de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd.

 

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    De klacht is ongegrond. Het gegeven dat iemand ongeschikt is geworden voor zijn eigen werk, betekent niet dat hij per definitie moet worden ontslagen op die ontslaggrond. Het voorbeeld van de vaststellingsovereenkomst is niet door verweerder, maar in een eerder stadium door een (voormalig) bestuurder van O aan de heer Van D toegestuurd. Verweerder bestrijdt dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte dan wel een poging daartoe. Ook heeft verweerder gedragsregel 8 niet geschonden.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat klager namens zichzelf, en niet namens de heer Van D, heeft geklaagd.

4.2    De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.3    Op basis van de overgelegde stukken is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken van een rechtsreeks belang van klager bij de klacht.  De klacht ziet op de wijze waarop verweerder rechtsbijstand heeft verleend aan diens cliënt. Uit de stukken blijkt dat klager, in diens hoedanigheid van juridisch adviseur van de heer Van D, en verweerder, in diens hoedanigheid van advocaat van O, hebben onderzocht of er mogelijkheden waren om tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsrelatie tussen O en de heer Van D te komen. Het moge zo zijn dat klager zich als juridisch adviseur van de heer Van D niet kan vinden in de (juridische) standpunten die verweerder daarbij heeft ingenomen, maar naar het oordeel van de voorzitter heeft klager onvoldoende gemotiveerd gesteld op welke wijze hij door het gewraakte optreden van verweerder rechtstreeks in zijn belangen is of kon worden geschaad.  Dat klager door de inhoud van de door verweerder verwoorde standpunten rechtstreeks in zijn belang is of kon worden getroffen is geenszins gebleken. De voorzitter oordeelt dan ook dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in de klacht.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk,  voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber-Van de Langenberg als griffier op 11 maart 2020.

 

 

griffier                    voorzitter

 

Bij afwezigheid van mr. T.H.G. Huber-Van de Langenberg

is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

 

Verzonden 11 maart 2020