Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:104

Zaaknummer

19-659

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klachten deels niet-ontvankelijk wegens verjaring klachtrecht, deels kennelijk ongegrond. Verweerder, die werd bijgestaan door een advocaat, mocht in de civiele procedure die klager tegen hem privé had aangespannen de standpunten innemen zoals door hem gedaan. Klager heeft met juridische bijstand van een advocaat in de procedure op die standpunten  kunnen reageren, op basis waarvan de rechter - uiteindelijk in hoger beroep - een beslissing heeft genomen. Het is aan de civiele rechter geweest om daarover te oordelen; niet aan de tuchtrechter. 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 8 januari 2020

in de zaak 19-659

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 23 september 2019 met kenmerk Z 701243/FH/sd, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In 2011 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend. Op 23 juli 2012 heeft de raad de klacht van klager gegrond verklaard waarin verweerder tuchtrechtelijk  is verweten dat hij een verjaringstermijn niet heeft gestuit en is aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. 

1.2    In de daaropvolgende periode - tot het moment van dagvaarding van verweerder door klager in april 2015 - hebben klager en veelvuldig gecorrespondeerd en overleg gevoerd over een minnelijke regeling. Het door de advocaat van verweerder op 10 februari 2014 schriftelijk gedane schikkingsaanbod is door klager afgewezen.

1.3    In april 2015 heeft klager verweerder gedagvaard. Bij arrest van 10 juli 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verweerder weliswaar aansprakelijk gehouden voor de door hem gemaakte beroepsfout maar geoordeeld dat klager te laat heeft geklaagd.

1.4    Bij webformulier van 18 september 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    bij brief van 10 februari 2014 reële vorderingen aan klager aan te laten bieden om, als de zaak voor de rechter komt, diezelfde vorderingen glashard te ontkennen;

b)    zijn advocaat voor hem te laten liegen in zijn conclusie van antwoord van 3 februari 2016 in de procedure bij de rechtbank tegen klager door daarin (sub 1) met alle stelligheid een door verweerder gemaakte beroepsfout te ontkennen, (sub 2) een verzonnen getuige ten tonele te voeren die bij alle besprekingen tussen klager en verweerder aanwezig zou zijn geweest en (sub 3) te ontkennen een no cure no pay afspraak te hebben gemaakt met klager, waarmee verweerder op alle mogelijk manieren op immorele en onethische wijze heeft geprobeerd om zijn verantwoordelijkheid jegens klager te ontlopen.

 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of klager kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel.

4.2    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.

4.3    Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat klachtonderdeel a) betrekking heeft op de inhoud van de brief van 10 februari 2014 namens verweerder en kennelijk op de daaropvolgende procedure van klager tegen verweerder. Niet is door klager gesteld noch is de voorzitter uit de stukken gebleken waarom klager niet eerder dan pas op 18 september 2018 dit klachtonderdeel heeft ingediend bij de deken. Dit klachtonderdeel is dan ook naar het oordeel van de voorzitter ruim buiten de termijn van drie jaar ingediend en daarmee te laat. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat dit verwijt buiten de termijn is ingediend, zijn door klager gesteld noch gebleken. Dat betekent dat klager op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet niet ontvankelijk is in klachtonderdeel a).

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Ten aanzien van dit klachtonderdeel, met drie subklachten, overweegt de voorzitter als volgt.

4.5    Volgens verweerder is het subverwijt over de door hem gemaakte beroepsfout al eerder voorgelegd aan de raad en is daarover reeds beslist door de raad, zodat klager in onderdeel kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van het in het tuchtrecht bekende ‘ne bis in idem-beginsel’. De voorzitter volgt verweerder hier niet in. Klager beklaagt zich er immers nu over dat verweerder in de latere civiele procedure tegen hem in een processtuk heeft ontkend een beroepsfout te hebben gemaakt en dat hij daar volgens klager over heeft gelogen. Dat is een ander - tijdig ingediend - tuchtrechtelijk verwijt waarover nog dient te worden geoordeeld, evenals over de andere twee subonderdelen.

4.6    Niet valt in te zien in hoeverre in dezen een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerder kan worden gemaakt van de drie subverwijten. Verweerder, daarbij bijgestaan door een advocaat, mocht in de civiele procedure die klager tegen hem privé had aangespannen de standpunten innemen zoals door hem gedaan. Klager heeft met juridische bijstand van een advocaat in de procedure op die standpunten  kunnen reageren, op basis waarvan de rechter - uiteindelijk in hoger beroep - een beslissing heeft genomen. Het is aan de civiele rechter geweest om daarover te oordelen; niet aan de tuchtrechter. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden zijn gesteld noch gebleken.

4.7    Nu een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt, zal de voorzitter ook klachtonderdeel b), met de daarin genoemde subverwijten, kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet ontvankelijk;

klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 8 januari 2020.

 

griffier            voorzitter

 

Verzonden 8 januari 2020