Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-05-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:38

Zaaknummer

19-863/DB/LI

Inhoudsindicatie

Dat klaagster teleurgesteld is over de uitkomst maakt niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Niet gebleken dat de kwaliteit van dienstverlening onder de maat was van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Ongegrond.

Uitspraak

 

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 4 mei 2020

in de zaak 19-863/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerster

 

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Op 15 maart 2019 heeft klaagsters gemachtigde namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2      Op 20 december 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-044 van de deken ontvangen.

1.3      De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 maart 2020. Daarbij waren klaagsters gemachtigde en de broer van klaagsters gemachtigde aanwezig. Verweerster is niet verschenen.

1.4      De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12 alsook van de nagekomen brief met bijlagen van klaagsters gemachtigde d.d. 20 februari 2010.

 

2          FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Klaagster (geboren op 18 mei 1928) is (sinds 2016) op grond van rechterlijke machtigingen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis (verpleeginrichting) te V.

2.3     Op 11 januari 2018 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een verpleeginrichting. Bij het verzoekschrift was een op 10 januari 2018 ondertekende geneeskundige verklaring gevoegd van de geneesheer-directeur. Deze heeft betrokkene met het oog hierop laten onderzoeken door de niet bij de behandeling betrokken psychiater X.

2.4     Verweerster is in januari 2018 benaderd door mevrouw P, mentor en bewindvoerder van klaagster, met het verzoek om klaagster bij te staan.

2.5     Op 12 januari 2018 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig: klaagster, bijgestaan door verweerster, de geneesheer-directeur en specialist ouderengeneeskunde, de verpleegkundige, mevrouw P als mentor en bewindvoerder van betrokkene en de zoon van klaagster. Ter zitting is gesproken over het alternatief voor onvrijwillige opname in de verpleeginrichting. De aanwezigen hebben hun standpunt dienaangaande naar voren gebracht. De betrokkenen waren het erover eens dat er nog veel geregeld moest worden om terugkeer naar huis met 24-uurs zorg mogelijk te maken.

2.6     Bij beschikking van 12 januari 2018 heeft de rechtbank machtiging verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, niet voor de wettelijke maximumduur, maar voor een termijn van ten hoogste zes maanden, eindigend op 12 juli 2018. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat “binnen deze termijn kan worden onderzocht of de situatie thuis veilig genoeg kan worden gemaakt om een terugkeer van betrokkene mogelijk te maken”.

2.7     Een cassatie advocaat heeft namens klaagster beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van 12 januari 2018. Bij arrest van 13 juli 2018 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen op grond van art. 81 RO.

2.8     Klaagsters mentor heeft de huur opgezegd van de door klaagster gehuurde woning. Klaagsters kinderen woonden in klaagsters woning. Klaagsters mentor heeft met klaagsters kinderen gesproken om een alternatief te vinden voor de onvrijwillige opname, waarbij is gesproken over de mogelijkheid dat klaagsters kinderen de woning konden blijven huren onder voorwaarden (bewind en begeleiding). Hierover is geen overeenstemming bereikt. Uiteindelijk is de woning op 3 mei 2018 ontruimd.

2.9     De officier van justitie heeft de rechtbank opnieuw verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een verpleeginrichting. Op 6 juli 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De rechtbank heeft de situatie opnieuw beoordeeld. De rechtbank heeft de machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis verleend voor de duur van een jaar.

 

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

Verweerster heeft ten onrechte geen ontslagverzoek ingediend althans opheffing van de rechterlijke machtiging gevraagd, waardoor klaagster nog steeds gedwongen opgenomen is. Hierdoor is schade ontstaan.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5          BEOORDELING

5.1     De raad stelt voorop dat de klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

 

5.2     Uit de klacht blijkt dat klaagster teleurgesteld is over de uitkomst van de procedure bij de rechtbank waarin verweerster haar heeft bijgestaan. Dat betekent echter niet dat verweerster automatisch tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan. In het algemeen moet overigens worden opgemerkt dat veelal meerdere juridische benaderingen mogelijk zijn, en dat het niet aan de raad is om te beoordelen of het ene alternatief beter is dan het andere, zolang de advocaat bij het maken van zijn keuzes maar blijft binnen hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht.

5.3     Uit de overgelegde stukken blijkt dat de rechtbank, op aangeven van verweerster, het alternatief van terugkeer naar de eigen woning met 24-uurs zorg als mogelijk passend alternatief voor een onvrijwillige opname in de verpleeginrichting onder ogen heeft gezien. Op basis van de verklaringen van de specialist ouderengeneeskunde en de mentor/bewindvoerder heeft de rechtbank geconcludeerd dat dit alternatief ten tijde van haar beschikking in januari 2018 nog niet beschikbaar was. Andere alternatieven dan professionele 24-uurs-thuiszorg zijn niet genoemd of door de artsen niet reëel bevonden. In juli 2018 heeft de rechtbank de situatie opnieuw beoordeeld en de rechterlijke machtiging vervolgens verlengd. Dit kan verweerster niet worden verweten.

5.4     De raad overweegt voorts dat een advocaat niet gehouden is een procedure aanhangig te maken, indien hij geen mogelijkheid ziet deze met succes te voeren. In de zaak van klaagster heeft verweerster geen mogelijkheden gezien om een verzoek tot opheffing in te dienen. Daarvan kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Indien klaagster zich niet met de aanpak van verweerster kon verenigen, lag het op haar weg om zich tot een andere advocaat te wenden. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de procesvoering zoals geschetst, niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. De klacht is op grond van het voorgaande ongegrond.                                                                                

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en L.R.G.M. Spronken , leden, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2020.

 

 

Griffier                                                                             Voorzitter