Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-04-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:81
Zaaknummer
20-132/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk om deze gaat over gedragingen van verweerster in de periode dat zij nog geen advocaat was. klacht voor het overige kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 april 2020 in de zaak 20-132/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 31 januari 2020 met kenmerk K181 2019 ar/ab, door de raad ontvangen op 4 februari 2020, en van de op de inventarislijsten (inhoudelijk en procedureel) genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft op 23 mei 2015 een ongeluk gehad.
1.2 De werkgever van klager heeft bijstand gehad van het kantoor van verweerster bij een loonschade zaak die volgde op het ongeval van klager. Deze loonschadezaak liep van november 2010 tot augustus 2018.
1.3 Verweerster is vanaf februari 2013 werkzaam geweest als loonschadejurist en in die hoedanigheid betrokken geweest bij de behandeling van de loonschadezaak.
1.4 Bij e-mail van 18 juli 2018 aan verweerster heeft klager laten weten dat hij zijn loonschadedossier niet meer kan inzien. Hij heeft opgemerkt dat daarover niet met hem is gecommuniceerd en heeft gevraagd naar de reden daarvan.
1.5 Op 22 februari 2019 is verweerster als advocaat beëdigd.
1.6 Op 8 augustus 2019 om 8.47 uur heeft klager aan verweerster geschreven dat hij al meer dan een jaar wacht op antwoord op zijn e-mail van 18 juli 2018.
1.7 Mr. T, kantoorgenoot van verweerster, heeft dezelfde dag om 9.33 uur als volgt gereageerd:
“Zoals ik u al bij email van 19 juli 2018 heb gemeld heeft de klachtenfunctionaris de communicatie in deze met u overgenomen. Bij afwezigheid van de huidige klachtenbehandelaar [mr. B] vanwege vakantie reageer ik hierbij op uw onderstaande email.
De in uw mail naar voren gebrachte punten zijn reeds onderwerp van discussie in de lopende klachtenprocedures bij de Raad van Discipline. Het standpunt van mijn kantoor is in deze procedures reeds uitvoerig naar voren gebracht. Ik zie geen aanleiding om daarover nu buiten de lopende procedures rechtstreeks met u over te communiceren.
U geeft aan mogelijk ook tegen [verweerster] een klacht in te willen dienen. lk wijs u er op dat zij ten tijde van de behandeling van dit dossier niet werkzaam was als advocaat maar jurist.(…)”
1.8 Om 11.19 uur heeft klager aan verweerster zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over de gang van zaken en gevraagd om een reactie op vragen over zijn loonschadedossier. In zijn e-mail van 11.52 uur aan verweerster heeft klager een foutje in de e-mail van 11.19 uur hersteld.
1.9 Om 12.23 heeft mr. T het volgende geschreven aan klager:
“Voor de goede orde. Alle communicatie met u vanuit mijn kantoor verloopt op dit moment via de klachtfunctionaris, of via de Raad van Discipline. Uw berichten naar individuele medewerkers worden doorgeleid naar de klachtfunctionaris, en daar zal door hem op worden gereageerd. Zoals gemeld is [mr. B] (net zoals dhr. [M]) op vakantie. Daarom heb ik – gelet op de door u gestelde korte termijn – uw vorige e-mail beantwoord, en beantwoord ik ook deze email.
Zoals gemeld in mijn vorige mail zijn uw vragen reeds onderdeel van de lopende procedure bij de Raad van Discipline. Nu uw mail geen nieuwe vragen bevat zullen wij daar – buiten deze procedures om – nu niet op ingaan.”
1.10 Om 13.34 uur heeft klager opnieuw aan verweerster gevraagd om zijn vragen te beantwoorden. Om 14.49 uur heeft mr. T gereageerd. Klager heeft vervolgens om 15.44 uur nogmaals een e-mail gestuurd naar verweerster met het verzoek te reageren op zijn vragen.
1.11 Op 9 september 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster reageert niet als jurist en als advocaat op e-mails van klager, terwijl verweerster de e-mails wel heeft gelezen.
b) Verweerster beantwoordt vragen van klager niet. Klager heeft het recht om antwoorden te krijgen op gestelde vragen. Klager heeft inzage gehad in het loonschadedossier “wat nogal voor wat onduidelijkheid heeft gezorgd”. Volgens klager is verweerster als loonschadebehandelaar verantwoordelijk voor het loonschadedossier. Het is daarom aan verweerster om tekst en uitleg te geven.
c) Verweerster stuurt e-mails uit 2019 door naar mr. T, terwijl mr. T al heel lang niet meer de klachtenfunctionaris is. “Een andere reden is [klager] niet bekend”.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) en b)
4.1 Voor zover klager klaagt over dat wat zich heeft voorgedaan voor 22 februari 2019 geldt dat het niet aan de tuchtrechter is om daarover te oordelen. Verweerster was toen nog niet als advocaat beëdigd en viel daarom niet onder het advocatentuchtrecht. De klacht is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.
4.2 De tuchtrechter kan wel oordelen over de gang van zaken vanaf de e-mail van klager van 8 augustus 2019, 8.47 uur, en de gedragingen van verweerster die daarop volgden. Verweerster stond toen immers als advocaat ingeschreven op het tableau.
4.3 Als uitgangspunt geldt dat tussen verweerster en klager geen advocaat-cliëntrelatie heeft bestaan. Verweerster, althans haar kantoor, heeft een dossier van de werkgever van klager behandeld. Klager was daarbij belanghebbende, maar niet de cliënt van verweerster of haar kantoor. De maatstaf is in dat geval dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. De advocaat dient daarbij de belangen van een belanghebbende (die noch cliënt, noch wederpartij is) in het oog te houden en moet ervoor waken dat deze belangen niet onnodig of onevenredig worden geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
4.4 De e-mails van klager van 8 augustus 2019 gaan over de (afgesloten) mogelijkheid voor klager om het loonschadedossier online in te zien. De voorzitter stelt vast dat verweerster de e-mails van klager van 8 augustus 2019 niet heeft genegeerd. Zij heeft de e-mails volgens de binnen haar kantoor geldende instructies voorgelegd aan een van de maten van haar kantoor, mr. T. Mr. T heeft vervolgens gereageerd op de e-mails die klager op 8 augustus 2019 naar verweerster heeft gestuurd. Door deze gang van zaken zijn de belangen van klager niet onnodig of onevenredig geschaad. Van een onbetamelijke gedraging van verweerster jegens klager is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. Klachtonderdelen a en b zijn, voor zover ontvankelijk, kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.5 Verweerster heeft onweersproken aangevoerd dat zij met het doorzenden van de e-mails een binnen haar kantoor geldende interne instructie heeft gevolgd. Zij heeft ook onweersproken aangevoerd dat mr. T is op het kantoor van verweerster verantwoordelijk is voor de ICT. Omdat de vraag van klager over de toegankelijkheid van zijn loonschadedossier een ICT-aangelegenheid betrof, had verweerster dus goede gronden om de e-mails aan hem voor te leggen. Van onbetamelijkheid jegens klager is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. Dat mr. T op 8 augustus 2019 geen klachtfunctionaris meer was maakt dit niet anders. De klachtenfunctionaris van het kantoor was op 8 augustus 2019 op vakantie en ook daarom lag het voor de hand om mr. T als voormalig klachtenfunctionaris in te schakelen. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren voor zover de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerster die hebben plaatsgevonden voor 22 februari 2019. De voorzitter zal de klacht voor het overige met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk voor zover deze is gericht op gedragingen van verweerster die hebben plaatsgevonden voor 22 februari 2019;
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, voor het overige kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2020.