Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:316

Zaaknummer

19-636

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerder mocht na zijn onttrekking als advocaat van klager een bekende collega adviseren als opvolgend advocaat van de ex-partner van klager. Verweerder mocht afgaan op de informatie van zijn cliënte over co-ouderschap en zich als partijdig advocaat op de standpunten stellen zoals door hem gedaan. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 december 2019

in de zaak 19-636

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 17 september 2019 met kenmerk 51/19, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In 2007 hebben klager en zijn toenmalige partner, mevrouw A, een ouderschapsplan/vaststellingsovereenkomst opgesteld. Klager en mevrouw A hebben daarna diverse procedures tegen elkaar gevoerd.

1.2    Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank Almelo van 5 augustus 2009 heeft verweerder in een procedure tegen klager voor mevrouw A opgetreden en onder meer namens haar verklaard:

“Verweerder:

Voordat ik inhoudelijk op de zaak in ga, wil ik het volgende melden. Er loopt nog een omgangsprocedure in hoger beroep. In die zaak is door het gerechtshof Arnhem op 28 juli 2009 een deskundigenonderzoek gelast waarbij drs. [G] tot deskundige is benoemd. Hij zal een ouderschapsonderzoek verrichten en heeft aangegeven dat het probleem van de schoolkeuze in dit onderzoek kan worden meegenomen. Op zeer korte termijn zal een eerste gesprek plaatsvinden. Tijdens de zitting in Arnhem is het probleem van de schoolkeuze al ter sprake gekomen. Verder kent de rechtbank de kinderen én de scholen niet, dus ik vind eigenlijk dat de ouders de plicht hebben om dit probleem samen op te lossen. (…)

Voorts staat in dit proces-verbaal vermeld:

De kinderrechter:

Het lijkt mij een goed idee dat de kwestie van de schoolkeuze wordt meegenomen in het ouderschapsonderzoek van drs. [G]. Als kinderrechter is het moeilijk om een beslissing te nemen over dit soort gevoelsmatige dingen. De zaak zal dan ook worden aangehouden voor twee maanden. Eind september hoor ik dan van beide partijen hoe de gesprekken met drs. [G] zijn verlopen. Ik geef u wel mee, dat ik vind dat beide ouders dit samen moeten oplossen. (…)”

1.3    Bij brief van 27 november 2009 heeft verweerder namens zijn cliënte aan de rechtbank Almelo onder meer laten weten in de procedure omtrent de schoolkeuze dat volgens zijn cliënte het onderzoek door drs. [G] is gestaakt doordat klager volhardt in zijn eigen standpunten en dat wat zijn cliënte betrof drs. [G] alsnog met een onderzoek naar de schoolkeuzekwestie kan worden belast. Volgens zijn cliënte heeft drs. [G] zijn conclusies daarover al gereed, reden waarom klager niet instemt met dat onderzoek.

1.4    Van september 2016 tot en met december 2018 hebben verweerder alsook mr. Van S deel uitgemaakt van een pilot van de gemeente H en van sociaal maatschappelijk werk onder de naam “Goed uit elkaar”. Aan deze pilot werkten advocaten/mediators en andere deskundigen mee, alsmede vertegenwoordigers van de gemeente.

1.5    Begin 2017 heeft mevrouw A zich opnieuw tot verweerder gewend. Bij brief van

6 februari 2017 heeft verweerder daarop aan klager laten weten dat hij van zijn cliënte heeft begrepen dat de in 2007 tussen klager en zijn cliënte vastgelegde zorg- en contactregeling in de praktijk was gewijzigd, dat zijn cliënte daarom hun vaststellingsovereenkomst had aangepast, en dat die door haar aangepaste overeenkomst was bijgevoegd. Daarnaast heeft verweerder namens zijn cliënte aan klager een financieel voorstel gedaan, en in dat kader ook voorgesteld om, indien wordt uitgegaan van een co- ouderschapsregeling met de kinderen, extra kindgebonden budget aan te vragen. En afsluitend:

“Graag verneem ik binnen één week na dagtekening van deze brief van u of u instemt met het voorstel van cliënte. Let wel; dit voorstel is niet voor onderhandeling vatbaar. Indien u het voorstel niet accepteert, komt het voorstel te vervallen. In rechte kan daarop geen beroep worden gedaan. Indien u het voorstel niet accepteert, zal ik een verzoekschrift bij de rechtbank indienen waarbij een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen zal worden gevraagd.”

1.6    Op 28 februari 2017 heeft verweerder zich als advocaat van mevrouw S onttrokken toen hem was gebleken dat hij niet vrij stond. Verweerder heeft mevrouw A daarna in contact gebracht met mr. Van S, die vervolgens de opvolgend advocaat van mevrouw A is geworden in de geschillen met klager.

1.7    In een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 januari 2019 ten aanzien van klager en mevrouw A is op pagina 3 de volgende zinsnede opgenomen:

“2009 Vader gaat in beroep tegen de beslissing van de rechtbank Almelo van januari 2008 waarbij een ouderschapsonderzoek wordt gelast. Vaders verzoek om het deskundigheidsrapport van dit ouderschapsonderzoek buiten beschouwing te laten (de deskundige zou volgens vader daartoe niet zijn opgeleid), wordt afgewezen. Ook wijst het gerechtshof vaders verzoek af tot uitbreiding van de omgang met de donderdag. (…).”

1.8    Bij brief van 15 februari 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich na zijn terugtrekking als advocaat van mevrouw A schuldig te maken aan belangenverstrengeling door voor mevrouw A een andere advocaat  te zoeken die in hetzelfde samenwerkingsverband - de pilot “Goed uit Elkaar” - zat als hijzelf;

b)    zich schuldig te maken aan dwaling door in zijn brief van 6 februari 2017 aan klager en in het bijgevoegde concept-convenant te spreken over co-ouderschap tussen klager en mevrouw A, terwijl daar wettelijk gezien geen sprake van was, en klager met die gemanipuleerde en pertinent onjuiste stelling te chanteren door te kennen te geven dat het daarop gebaseerde (financiële) voorstel van zijn cliënte niet voor onderhandeling vatbaar was;

c)    met zijn onjuiste stellingen tijdens de zitting van de toenmalige rechtbank Almelo van 5 augustus 2009, zoals geciteerd onder 1.3 hiervoor, aan de basis te staan van de in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 januari 2019 over klager opgenomen zinsnede, zoals geciteerd onder 1.8 hiervoor, waardoor klager als de weigeraar van een deskundigenrapport  tussen partijen is neergezet, terwijl de destijds benoemde deskundige niet het schoolkeuze probleem van partijen in zijn ouderschapsonderzoek zou meenemen, die deskundige bovendien achteraf onbevoegd is gebleken, terwijl verweerder destijds heeft nagelaten bij de rechtbank navraag te doen over die deskundige.

 

3    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Verweerder betwist dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband met mr. Van S. Zij hebben allebei, met andere deskundigen, deel uitgemaakt van de pilot “Goed uit elkaar” van de gemeente ter voorkoming van vechtscheidingen. De echtscheiding van klager en mevrouw A is nooit onderwerp van gesprek binnen de pilot geweest. Na overdracht van het dossier van mevrouw A aan mr. Van S heeft hij geen contact met haar gehad over die zaak, zodat van belangenverstrengeling geen sprake is, aldus verweerder.

Ad klachtonderdeel b)

3.2    Op basis van de door zijn cliënte verstrekte informatie heeft verweerder in bedoelde stukken gesproken over co-ouderschap tussen partijen. Op verzoek van zijn cliënte, die daarover contact met de belastingdienst en de sociale verzekeringsbank had gehad, heeft verweerder aan klager op correcte wijze een voor beide partijen financieel aantrekkelijk voorstel gedaan en klager verzocht om daarmee in te stemmen. Van dwaling of chantage van klager was geen sprake. Zijn cliënte had op basis van eerdere ervaringen met klager aangegeven een eenmalig voorstel aan klager te willen doen en anders tegen klager te willen gaan procederen. Verweerder is daarna niet meer betrokken geweest bij het dossier. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen was in deze dan ook geen sprake.

Ad klachtonderdeel c)

3.3    Klager klaagt over de inhoud van het rapport uit 2019 waarin een zinsnede staat die refereert aan zijn uitlatingen tijdens een zitting van 5 augustus 2009. Het stond verweerder vrij om de kinderrechter van de rechtbank destijds voor te stellen om de door het hof in een andere procedure benoemde deskundige ook de schoolkeuze daarbij te laten meenemen in diens ouderschapsonderzoek. De kinderrechter heeft partijen toen in overweging gegeven om de schoolkeuze daarbij mee te nemen. Van onjuistheden van zijn kant is geen sprake geweest. Dat de door het hof benoemde deskundige achteraf ongekwalificeerd is gebleken, kan verweerder tuchtrechtelijk ook niet worden verweten.

 

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Naar het oordeel van de voorzitter is de juistheid van dit verwijt, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vast te stellen en evenmin de gegrondheid ervan. Nadat verweerder zich als advocaat van mevrouw A had onttrokken stond het hem naar het oordeel van de voorzitter immers vrij om een collega advocaat, mr. Van S, aan te bevelen aan zijn cliënte als opvolgend advocaat. Dat verweerder vertrouwelijke informatie over klager met mr. Van S heeft gedeeld of anderszins zich jegens klager schuldig heeft gemaakt aan een handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, is de voorzitter op basis van de stukken niet gebleken. De enkele stelling dat verweerder en mr. Van S deel uitmaakten van dezelfde pilot van de gemeente is daartoe onvoldoende. 

4.2    Nu in deze van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klager geen sprake is geweest, wordt klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.4    De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen bij de klachtonderdelen b) en c).

4.5    Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder afgaan op de informatie van zijn cliënte over de co-ouderschap en in zijn brief van 6 februari 2017 op uitdrukkelijk verzoek van zijn cliënte eenmalig daarover een voorstel doen aan klager zoals hij dat heeft gedaan. Niet is gebleken dat verweerder de vrijheid die hem daarbij toekomt heeft overschreden. Het stond klager toen ook vrij om bij gebleken onjuistheden inhoudelijk op die brief te reageren en om het door verweerder gedane voorstel niet te accepteren. Van dwaling of chantage van klager is dan ook naar het oordeel van de voorzitter geen sprake geweest.

4.6    Daarom zal ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

4.7    Voor zover dit klachtonderdeel niet al niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens tijdsverloop is dit klachtonderdeel in elk geval kennelijk ongegrond. Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger de stellingen en feiten namens zijn cliënte aanvoeren zoals hij dat tijdens de zitting op 5 augustus 2009 heeft gedaan. Niet is gebleken dat verweerder toen de vrijheid die hem daarbij toekomt, heeft overschreden; daartoe is door klager onvoldoende gesteld. Het had op de weg van de advocaat van klager gelegen om zowel tijdens de civiele zitting van 5 augustus 2009 als ook in latere instantie, waaronder tegen de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 januari 2019, gemotiveerd verweer te voeren tegen vermeende feitelijke onjuistheden of onjuiste standpunten van verweerder. Voor zover klager in zijn belangen is geschaad zoals hij verweerder nu verwijt, kan dat verweerder echter niet tuchtrechtelijk worden verweten. Dat is immers een juridisch geschil dat ter beoordeling voorligt aan de civiele rechter; niet aan de tuchtrechter.

4.8    Ook klachtonderdeel c) oordeelt de voorzitter dan ook kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 23 december 2019.

 

griffier                                                         voorzitter