Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-02-2019
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2019:238
Zaaknummer
180258
Inhoudsindicatie
Beroepschrift van klager met daarin de gronden van het hoger beroep is buiten de beroepstermijn ontvangen door de griffie van het hof. Hoger beroep niet-ontvankelijk.
Uitspraak
BESLISSING
van 15 februari 2019
in de zaak 180258
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 22 mei 2018, onder nummer 18-016/A/A, aan partijen toegezonden op 22 mei 2018, waarbij de klacht van klager tegen verweerder in beide onderdelen ongegrond is verklaard.
1.2 De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:114.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is gedateerd op 8 augustus 2018 en op 28 augustus 2018 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg
- schrijven van het hof aan klager van 27 september 2018;
- schrijven van klager van 1 oktober 2018.
2.2 Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld op 21 december 2018.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) het minnelijke civiele traject is afgebroken zonder resultaat;
b) hij klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid een klacht in te dienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM).
4 BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID
4.1 De beslissing van de raad is op 22 mei 2018 toegezonden aan klager. Van deze beslissing kon klager uiterlijk op 21 juni 2018 hoger beroep instellen bij het Hof van Discipline. Klager is dit meegedeeld door de griffier van de raad tegelijk met de verzending van de beslissing van de raad.
4.2 De appelmemorie van klager is door de griffie van het hof ontvangen na afloop van voormelde in artikel 56 lid 1 van de Advocatenwet neergelegde termijn. De door klager in zijn reactie van 1 oktober 2018 aangevoerde omstandigheden, te weten dat hij oorspronkelijk niet heeft gezien dat en waar in de beslissing van de raad de mogelijkheid van hoger beroep is vermeld, alsmede dat hij druk is geweest met verkoop en verhuizing, komen voor klagers rekening en risico en maken de termijnoverschrijding dan ook niet verschoonbaar.
4.3 Het door klager ingestelde beroep is niet-ontvankelijk, zodat het dient te worden afgewezen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- wijst af het door klager tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 22 mei 2018 ingestelde hoger beroep.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A. Sturhoofd, L. Ritzema, A.A.H. Zegers en G. Creutzberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2019.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 15 februari 2019.